In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 januari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had beroep ingesteld omdat verweerder niet tijdig had beslist op zijn aanvraag. Op 18 augustus 2022 heeft verweerder alsnog een inwilligend besluit genomen, maar eiser wenst dat de rechtbank de bestuurlijke dwangsom vaststelt en verweerder in de proceskosten veroordeelt. De rechtbank heeft partijen gevraagd of een zitting nodig was, maar omdat partijen geen zitting hebben aangevraagd, is het onderzoek gesloten zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat als een bestuursorgaan niet tijdig beslist, de betrokkene in beroep kan gaan. Verweerder heeft inmiddels een besluit genomen, waardoor de rechtbank niet meer hoeft op te dragen dat verweerder beslist. Eiser heeft het beroep niet ingetrokken, maar de rechtbank moet nog wel een beslissing nemen. Het beroep is niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser geen belang meer heeft bij het beroep na het inwilligende besluit van verweerder. Eiser heeft ook verzocht om vaststelling van de hoogte van de verbeurde dwangsom, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder geen bestuurlijke dwangsom verschuldigd is op basis van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND.
De rechtbank heeft wel geoordeeld dat verweerder in de proceskosten van eiser moet worden veroordeeld, omdat het bestreden besluit te laat is genomen. De proceskosten zijn vastgesteld op € 418,50, waarbij rekening is gehouden met de wegingsfactor. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gemaakt en bekendgemaakt op 19 januari 2023, waarbij het beroep tegen het niet-tijdig beslissen niet-ontvankelijk is verklaard en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond is verklaard.