In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 19 december 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd, had tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beroep ingesteld. Dit besluit, genomen op 4 november 2022, wees de aanvraag af als kennelijk ongegrond. Verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat hij belang had bij het afwachten van de uitkomst van zijn beroepsprocedure in Nederland.
De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van onverwijlde spoed, gelet op de belangen van verzoeker. De rechter weegt het belang van verzoeker om in Nederland te blijven zwaarder dan het belang van de verweerder bij handhaving van het bestreden besluit. Verweerder had bovendien aangegeven geen bezwaar te hebben tegen de toewijzing van het verzoek. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, het bestreden besluit geschorst en bepaald dat verzoeker niet mag worden uitgezet totdat er op het beroep is beslist.
Daarnaast heeft de voorzieningenrechter verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 759,-. Deze kosten zijn berekend op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht, waarbij rekening is gehouden met de rechtsbijstand die verzoeker heeft ontvangen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.