ECLI:NL:RBDHA:2022:15893

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 november 2022
Publicatiedatum
14 april 2023
Zaaknummer
NL22.21257
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 november 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, van Syrische nationaliteit, had beroep ingesteld tegen het besluit van 17 oktober 2022, waarin de maatregel van bewaring werd opgelegd op basis van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 27 oktober 2022, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende gronden waren voor de maatregel van bewaring, ondanks de betwisting van eiser over enkele gronden. Eiser had niet op de geplande vlucht op 15 september 2022 verschenen, wat leidde tot de conclusie dat hij zich aan de overdracht had onttrokken. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris terecht had geoordeeld dat een minder vergaande maatregel niet mogelijk was, en dat eiser zich niet had gehouden aan gemaakte afspraken. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank benadrukte dat eiser zich met eventuele psychische klachten kan wenden tot de medische dienst in het detentiecentrum.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.21257

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. A.B.G.T. von Bóné),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. S. Bozkurt-Chhiba).

Procesverloop

Bij besluit van 17 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 27 oktober 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Fayez. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Syrische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum].
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
3l. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen, hem op zijn initiatief een termijn is gesteld om uit eigen beweging te vertrekken naar de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek, en hij niet uit eigen beweging binnen deze termijn is vertrokken;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2.1
Verweerder heeft ter zitting de lichte grond 4d laten vallen.
2.2
Eiser voert aan dat voor het opleggen van de maatregel van bewaring onvoldoende gronden aanwezig zijn. Eiser betwist de zware grond 3b. Ten aanzien van deze grond stelt eiser dat verweerder altijd op de hoogte is geweest van zijn verblijfplaats, zodat hij zich niet aan enig toezicht heeft onttrokken. Verder stelt eiser ten aanzien van deze grond dat hij op de hoogte was van de vlucht op 15 september 2022 en dat hij zich daarvoor moest melden. Eiser heeft verzocht om uitstel van enige dagen in verband met het feit dat de uiterste overdrachtsdatum alsdan zou zijn verlopen. Eiser kreeg een paar dagen voor de geplande vlucht een ‘transfer brief’, waaruit hij begreep dat hij naar een andere locatie zou worden overgebracht. Door deze brief verkeerde eiser in de veronderstelling dat zijn vlucht en de overdracht waren geannuleerd en dat hij in Nederland mocht blijven. Eiser is en was niet onwelwillend om mee te werken aan zijn vertrek, maar door een misverstand is eiser dus niet overgedragen op 15 september 2022. Als eiser een nieuwe termijn zal worden gegeven, zal hij meewerken aan zijn vertrek. Verder heeft eiser een verblijfplaats zoals volgt uit de ‘transfer brief’. Dit maakt dat de lichte gronden 4c ten onrechte is tegengeworpen.
2.3
De rechtbank stelt vast dat eiser de zware gronden 3a, 3k en 3l en de lichte grond 4a niet heeft bestreden. Deze gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Daarmee is het significante risico dat eiser zich aan overdracht zal onttrekken gegeven. Wat eiser heeft aangevoerd over de overige gronden, behoeft dan ook geen bespreking meer. Deze beroepsgronden slagen niet.
3. Eiser stelt verder dat verweerder met een minder ver strekkende maatregel had kunnen volstaan. Zoals bij de betwisting van de gronden van de maatregel al aangegeven werkt eiser mee aan zijn vertrek en heeft eiser altijd mee willen werken aan zijn vertrek. Enkel door een misverstand heeft eiser de vlucht van 15 september 2022 niet gehaald. Van onttrekking was en is dan ook geen sprake, zodat het niet nodig was geweest om eiser in bewaring te stellen. Eiser kan (weer) een meldplicht worden opgelegd en vanuit die situatie worden overgedragen.
Eiser heeft ter zitting zelf nog toegevoegd dat het psychisch niet zo goed met hem gaat.
3.1
De rechtbank overweegt dat verweerder in de maatregel van bewaring heeft toegelicht
dat en waarom een minder ver strekkende maatregel niet is geïndiceerd en ziet geen aanleiding voor een ander oordeel. Verweerder heeft bij de beoordeling van een minder ver strekkende maatregel, onder meer, betrokken dat eiser in het vertrekgesprek van
8 september 2022 een vlucht is aangezegd voor 15 september 2022.
Eiser is er vervolgens expliciet op gewezen dat als hij op 15 september 2022 niet verschijnt op het geplande tijdstip om zich te laten vervoeren door een taxi naar de luchthaven, er alsdan van wordt uitgegaan dat hij zich heeft onttrokken aan de overdracht. Verder is in dit gesprek aan eiser uitgelegd dat onttrekken aan de overdracht tot gevolg heeft dat eiser wordt gemeld als zijnde vertrokken met onbekende bestemming en dat de uiterste overdrachtsdatum alsdan wordt opgeschort. Eiser geeft in het gesprek aan dit te begrijpen en stelt dat dit alles niet voor hem zal gaan gelden, omdat hij zijn medewerking zal verlenen aan de overdracht. Eiser en de regievoerder hebben na afloop van het vertrekgesprek elkaars contactgegevens uitgewisseld en eiser is er door de regievoerder nogmaals op gewezen dat hij een dag voor de geplande overdracht bij het COA kan vragen hoe laat precies de taxi hem komt ophalen in de ochtend van 15 september 2022.
Op 15 september 2022 verschijnt eiser echter niet op het geplande tijdstip om zich per taxi te laten vervoeren naar de luchthaven en is, zoals aangekondigd, dezelfde dag nog gemeld als zijnde vertrokken met onbekende bestemming. Tevens is de uiterste overdrachtstermijn die dag opgeschort. Eiser verklaart in het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling dat hij op 10 september 2022 een ‘transfer brief’ zou hebben ontvangen, waaruit volgens hem zou volgen dat hij werd overgeplaatst naar een ander asielzoekerscentrum. Volgens eiser betekende die overplaatsing dat hij in Nederland mocht blijven.
De rechtbank volgt eiser daarin niet. Nog daargelaten de vraag op welk moment eiser de ‘transfer brief’ zou hebben ontvangen – daarover bestaat blijkens het gehoor voorgaand aan de inbewaringstelling onduidelijkheid – is niet gebleken dat in de desbetreffende ‘transfer brief’ staat dat de geplande overdracht op 15 september 2022 geen doorgang meer zou vinden, dan wel dat eiser in de Nederlandse asielprocedure zou zijn opgenomen. Dat eiser dat desondanks zelf zo heeft ingevuld, maakt het voorgaande niet anders. Het had dan ook op de weg van eiser gelegen om zich nader te laten informeren over de inhoud van de brief en de eventuele gevolgen en die mogelijkheid was er. Eiser had zich immers op
14 september 2022 moeten wenden tot het COA met de vraag hoe laat hij klaar zou moeten staan de volgende ochtend voor het vervoer naar de luchthaven. Bij deze gelegenheid had eiser kunnen verifiëren of de overdracht nog doorgang zou vinden gezien de brief die hij ontvangen had en de aanname die hij op basis van die brief had gedaan. In het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling stelt eiser dat hij zich eerst op de 15e heeft gemeld bij het COA en niet op de 14e, de dag voor de vlucht. Daarnaast blijkt uit het vertrekgesprek dat eiser in het bezit was gesteld van de contactgegevens van de regievoerder. Niet gebleken is dat eiser contact met de regievoerder heeft opgenomen om vragen te stellen over de ‘transfer brief’. Door deze handelwijze van eiser, concludeert de rechtbank dat eiser zich niet heeft gehouden aan de met hem gemaakte afspraken op 8 september 2022. Er is, in tegenstelling tot wat eiser stelt, dan ook geen sprake van een misverstand waardoor hij de vlucht van 15 september 2022 heeft gemist. De rechtbank ziet in de enkele stelling van eiser dat hij nu wel zal meewerken aan overdracht geen aanknopingspunt voor een ander oordeel, zodat een minder ver strekkende maatregel niet is geïndiceerd. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
3.1.1
Voor wat betreft eisers opmerking ter zitting dat het psychisch niet zo goed met hem gaat, overweegt de rechtbank dat eiser zich met zijn psychische klachten kan wenden tot de medische dienst in het detentiecentrum waar bij verblijft. Zoals verweerder in de maatregel van bewaring reeds heeft overwogen, is de gezondheidszorg in het detentiecentrum gelijk aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij.
Gesteld noch gebleken is dat de psychische zorg in het detentiecentrum voor eiser niet beschikbaar of onvoldoende is. Daarnaast is gesteld noch gebleken dat eiser detentieongeschikt is.
4. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, in aanwezigheid van D.K. Bloemers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.