ECLI:NL:RBDHA:2022:15879

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 oktober 2022
Publicatiedatum
5 april 2023
Zaaknummer
NL22.19436
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 oktober 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser, die niet in behandeling is genomen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had op 21 september 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door verweerder niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft het beroep van eiser op 25 oktober 2022 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder was wel vertegenwoordigd.

De rechtbank overwoog dat verweerder het bestreden besluit terecht had gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat Nederland bij Frankrijk een verzoek om terugname had gedaan en Frankrijk dit verzoek had aanvaard. Eiser had niet aannemelijk gemaakt dat hij in Frankrijk een reëel risico liep op onmenselijke behandeling, noch dat er structurele tekortkomingen waren in de asielprocedure in Frankrijk. De rechtbank benadrukte dat het aan eiser was om aan te tonen dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel in dit geval niet van toepassing was.

Eiser voerde aan dat zijn asielaanvraag wel in behandeling had moeten worden genomen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder niet ten onrechte had gehandeld door de aanvraag niet aan te trekken. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 31 oktober 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.19436
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. F. Jansen),

en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. E. van Hoof).

Procesverloop

Bij besluit van 21 september 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 25 oktober 2022 op zitting behandeld. Eiser en gemachtigde van eiser zijn, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Bestreden besluit
1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om terugname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek aanvaard. Verder heeft eiser volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat hij in Frankrijk een reëel risico loopt op onmenselijke behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest. Ook heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van structurele tekortkomingen in asielprocedure in Frankrijk. Verweerder kan daarom uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Frankrijk.
Gronden van beroep
2. Eiser voert aan dat verweerder zijn asielaanvraag wel in behandeling had moeten nemen. Verweerder had het verzoek om internationale bescherming op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich moeten trekken. Doordat verweerder dat niet heeft gedaan, handelt verweerder in strijd met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest.
Oordeel van de rechtbank
3. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, voor zover thans van belang, kan in afwijking van artikel 3, eerste lid, van de Dublinverordening, een lidstaat besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht.
4. In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Frankrijk uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in dit geval niet kan.
5. Het persoonlijk relaas van eiser biedt geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de asielprocedure in Frankrijk niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet. Eiser heeft geen informatie overgelegd waaruit volgt dat sprake is van structurele gebreken in het Franse asiel- en opvangsysteem. Eiser heeft in Frankrijk een asielaanvraag ingediend. Voordat eiser een beslissing over zijn asielaanvraag heeft gekregen is eiser al vertrokken uit Frankrijk. Eiser heeft verklaard dat hij geld kreeg in Frankrijk voor huisvesting. Indien hij daarmee geen huisvesting kon regelen had eiser daarover kunnen klagen bij de Franse autoriteiten. Het is niet gebleken dat eiser dit heeft gedaan en dat klagen voor eiser onmogelijk is of dat dit zinloos zou zijn. Uit de landeninformatie blijkt dat er problemen zijn met de opvang in Frankrijk, maar niet dat die zodanig zijn dat op voorhand sprake zou zijn van een reëel risico op schending van artikel 4 van het Handvest of artikel 3 van het EVRM. Verder garandeert Frankrijk met het claimakkoord dat de asielaanvraag van eiser in behandeling zal worden genomen en dat zijn situatie zal worden beoordeeld aan de hand van dezelfde criteria als in Nederland en in lijn met de verschillende Europese richtlijnen op het gebied van asielrecht.
6. Verweerder heeft zich gelet op het voorgaande met een beroep op het interstatelijk vertrouwensbeginsel op het standpunt mogen stellen dat ervan kan worden uitgegaan dat Frankrijk de internationale verplichtingen nakomt. Verweerder heeft niet ten onrechte de asielaanvraag van eiser zich niet aangetrokken in het kader van artikel 17 van de Dublinverordening.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Wilpstra - Foppen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
31 oktober 2022

Documentcode: [documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.