ECLI:NL:RBDHA:2022:1581

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 februari 2022
Publicatiedatum
1 maart 2022
Zaaknummer
NL21.18660
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.A.M. van Boetzelaer - Gulyás
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en motivering van de staatssecretaris in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 28 februari 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, van Somalische nationaliteit, had zijn achtste asielaanvraag ingediend, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als kennelijk ongegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de aanvraag ten onrechte had afgewezen, omdat hij een document dat door eiser was overgelegd, niet had beoordeeld in het licht van recente jurisprudentie van het Hof van Justitie. Dit document was eerder als niet-authentiek bestempeld, maar volgens het arrest LH van het Hof van Justitie mag de staatssecretaris een nieuw document niet automatisch verwerpen enkel op basis van twijfels over de authenticiteit. De rechtbank oordeelde dat de motivering van de staatssecretaris niet voldeed aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht, omdat deze niet voldoende was onderbouwd. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen om binnen zestien weken opnieuw te beslissen op de aanvraag, met inachtneming van deze uitspraak. Eiser heeft recht op een proceskostenvergoeding van € 1.518,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.18660

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 februari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

v-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J.M. Niemer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Bosselaar).

ProcesverloopBij besluit van 29 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 20 januari 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Aanleiding
1. Eiser stelt van Somalische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [datum] 1970. Eiser is afkomstig uit het noorden van Somalië, uit de semiautonome regio Somaliland. Eiser heeft zeven maal eerder een asielvergunning aangevraagd, maar al deze aanvragen zijn afgewezen. De afwijzende besluiten staan ook in rechte vast. Aan eisers huidige asielaanvraag legt hij ten grondslag dat hij wordt gezocht door de lokale overheid in Somaliland, omdat hij voor zijn vertrek tegen de afscheiding van deze provincie was. Eiser stelt dat de mensen die toen vóór waren, nu machtige posities in het lokale bestuur hebben. Eiser heeft een brief afkomstig van de lokale overheid van 20 augustus 2019 overgelegd, waaruit volgens hem blijkt dat hij (nog steeds) wordt gezocht. Daarnaast stelt eiser dat hij is ‘verwesterd’ door zijn lange verblijf in Nederland en daarom door terroristische groeperingen als Al-Shabaab als spion wordt aangezien.
Standpunt verweerder
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eisers gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig zijn, maar zijn gestelde problemen bij terugkeer naar Somalië niet. Verweerder wijst erop dat eisers asielrelaas al in eerdere procedures ongeloofwaardig is bevonden. De brief van 20 augustus 2019 is ook al in de laatste procedure meegenomen. Verder heeft eiser met zijn verklaringen niet aannemelijk gemaakt dat zijn levensstijl wezenlijk verschilt van de levensstijl die in Somalië gangbaar is, en hij dus niet ‘verwesterd’ is, aldus verweerder.
Geloofwaardigheid asielrelaas eiser en risico bij terugkeer in het algemeen
3. Eiser voert aan dat hij niet veilig kan terugkeren. Uitzetting naar Mogadishu betekent dat eiser ruim twaalfhonderd kilometer over land naar Somaliland zal moeten reizen. Eiser wijst erop dat de zwakke overheid van Somalië niet of nauwelijks territoriale controle heeft over grote delen van het land en geen bescherming kan bieden tegen bijvoorbeeld aanslagen van Al-Shabaab. Eiser stelt opnieuw de brief van 20 augustus 2019 aan de orde en wijst erop dat hiermee in zijn vorige asielprocedure niets is gedaan, omdat de authenticiteit van het document niet door Bureau Documenten kon worden vastgesteld.
3.1
De rechtbank stelt voorop dat eisers asielrelaas meerdere malen ongeloofwaardig is bevonden. Verweerder heeft nu voor het eerst eisers gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig geacht. Verweerder is gehouden om eisers huidige aanvraag volledig inhoudelijk te beoordelen, omdat hij deze niet niet-ontvankelijk heeft verklaard. Desondanks staat het verweerder vrij om ter motivering te verwijzen naar eerdere besluiten voor zover die relevant zijn. De rechtbank toetst vervolgens of de motivering, inclusief verwijzingen, deugdelijk genoeg is om de afwijzing van de huidige aanvraag te kunnen dragen.
3.2
Verweerder verwijst naar het besluit van 19 februari 2020, waarin de brief van 20 augustus 2019 ook al is beoordeeld. In dit besluit staat dat dit document geen ‘nieuw element of bevinding’ vormt, omdat het een kopie betreft en de authenticiteit ervan niet kan worden vastgesteld. Uit de uitspraak van 10 juni 2021 van het Hof van Justitie volgt dat artikel 40, tweede lid, van de Procedurerichtlijn eraan in de weg staat dat verweerder een nieuw document dat ter onderbouwing van een volgend asielverzoek is overgelegd automatisch verwerpt op de enkele grond dat de authenticiteit van dat document niet kan worden vastgesteld. [1] De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft op 26 januari 2022 naar aanleiding van dit arrest als volgt geoordeeld:
“Uit punten 44, 45 en 61 van het arrest L.H. leidt de Afdeling af dat de staatssecretaris niet aan zijn samenwerkingsplicht voldoet en daarmee in strijd handelt met de Procedurerichtlijn als hij zonder nader onderzoek volstaat met de conclusie dat documenten weliswaar nieuwe elementen of bevindingen zijn maar niet relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag, alléén omdat hij de authenticiteit van die documenten niet kan vaststellen of omdat die documenten geen objectief verifieerbare bron hebben.” [2]
Daarom is naar het oordeel van de rechtbank verweerders enkele verwijzing naar het besluit van 19 februari 2020 niet voldoende ter motivering van de afwijzing van de huidige aanvraag met inbegrip van het genoemde document. De motivering waarnaar wordt verwezen, is namelijk door het genoemde arrest achterhaald en in de huidige procedure niet aangevuld. Verweerder heeft daar ook op zitting nog de kans voor gekregen, maar heeft expliciet volhard in het eerder ingenomen standpunt. Dat betekent dat het bestreden besluit op dit punt in strijd is genomen met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De beroepsgrond slaagt.
Tussenconclusie
4. Vanwege het geconstateerde motiveringsgebrek komt het bestreden besluit reeds daarom voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank komt aan beoordeling van de overige argumenten van eiser over het geloofwaardigheidsoordeel van verweerder niet toe, omdat verweerder gehouden is de brief van 20 augustus 2019 in onderlinge samenhang met het relaas van eiser te beoordelen. Volgens eiser blijkt immers uit de brief dat hij door de lokale overheid in de provincie in Somalië waar hij vandaan komt gezocht wordt en vormt dat, indien juist, een directe onderbouwing van zijn asielrelaas. Verweerder moet een nieuwe integrale beoordeling verrichten en (dus) opnieuw beslissen op de aanvraag. Daarbij is van belang dat verweerder in het oog houdt dat hij de aanvraag integraal inhoudelijk moet beoordelen volgens het onder 3.1 geschetste kader. De rechtbank is desondanks wel in staat om in dit beroep eisers beroepsgronden tegen verweerders standpunt over ‘verwestering’ te beoordelen, omdat dit element losstaat van zijn eerdere relaas.
Risico bij terugkeer door verwestering
5. Eiser voert aan dat hij al sinds 15 november 1995 in West-Europa, voornamelijk in Nederland, verblijft en dat hij daardoor Westers gedrag vertoont. Hij wijst erop dat hij mensen in de ogen aankijkt, zijn mening openlijk durft te uiten tegen bijvoorbeeld de stammencultuur, hij tegen racisme en discriminatie is en zich Westers kleedt. Terugkerende Somaliërs die lange tijd in Europa hebben verbleven, zijn voor iedereen en dus ook voor de terroristische groeperingen herkenbaar en vormen volgens eiser een doelwit. Eiser verwijst naar een nieuwsbericht van de website Inlia.nl van 8 april 2016 ‘Somalië onveilig voor wie te lang in het westen heeft verbleven’. Tijdens de zitting heeft eisers gemachtigde betoogd dat sprake is van een uitingsvorm van een politieke overtuiging, vanwege eisers betrokkenheid bij de belangenorganisatie voor asielzoekers ‘We are here’.
5.1
De rechtbank stelt voorop dat bij eiser geen sprake is van kenmerken die dusdanig fundamenteel zijn voor de identiteit of morele integriteit, dat gesproken kan worden van een uitingsvorm van een politieke overtuiging. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling is vervolgens de vraag of hem één van de vervolgingsgronden wordt
toegedichtdoor een actor van vervolging in verband met persoonlijke uiterst moeilijk of nagenoeg onmogelijk te veranderen kenmerken, of waarin een vreemdeling aannemelijk maakt dat hij daardoor in het land van herkomst een risico loopt op een onmenselijke behandeling. Het is aan een vreemdeling om aannemelijk te maken dat hij die uiterst moeilijk of nagenoeg onmogelijk te veranderen kenmerken heeft. Daarbij spelen met name het gedrag van de vreemdeling in het land van herkomst, de leeftijd die hij had op het moment van zijn vertrek, hoe hij zich in Nederland heeft ontwikkeld en zijn verblijfsduur in Nederland een belangrijke rol. Als een vreemdeling stelt uiterst moeilijk of nagenoeg onmogelijk te veranderen kenmerken te hebben, dan moet zij aannemelijk maken dat hij die niet kan veranderen of dat dat redelijkerwijs niet van hem mag worden verwacht, dan wel dat hij die niet duurzaam kan verbergen. [3]
5.2
Het artikel van de website Inlia.nl waar eiser naar verwijst, is geschreven naar aanleiding van het Algemeen Ambtsbericht Somalië van 31 maart 2016. Het artikel observeert met name dat uit het ambtsbericht blijkt dat verwestering voor iedereen in Somalië, dus ook voor Al-Shabaab, herkenbaar is. Met andere woorden: terugkerende asielzoekers aan wie men kan zien dat ze lang in het Westen hebben verbleven, lopen een risico. In zoverre komt het artikel overeen met het hierboven geschetste beoordelingskader van de Afdeling, maar blijft de vraag of dit inderdaad aan eiser is te zien. In de eerste plaats wijst eiser er terecht op dat hij bijzonder lang in West-Europa heeft verbleven, namelijk inmiddels 26 jaar. Dat pleit voor zijn standpunt, maar volgens de Afdeling is dat nog niet voldoende. Verweerder wijst er namelijk terecht op dat eiser desondanks ongeveer de helft van zijn leven in Somalië heeft doorgebracht en dat van integratie in de Nederlandse samenleving nauwelijks is gebleken. Eiser spreekt geen Nederlands, heeft in Nederland geen scholing gevolgd en heeft in Nederland niet gewerkt. Hij heeft in Nederland ook niet over reguliere huisvesting beschikt en buiten zijn contacten met de organisatie ‘We are here’ heeft eiser geen contacten met Nederlanders. Met de gedragskenmerken waar eiser op wijst, namelijk dat hij mensen in de ogen aankijkt, zijn mening durft te uiten, tegen racisme en de stammencultuur is en zich anders kleedt, maakt hij ook niet aannemelijk dat zijn levensstijl wezenlijk verschilt van de levensstijl die in Somalië gangbaar is. Zelfs als dat moet worden aangenomen, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij deze kenmerken niet kan veranderen of dat hij die niet duurzaam kan verbergen. Verweerder stelt zich dus terecht op het standpunt dat eiser niet ‘verwesterd’ is. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
6. Vanwege het slagen van de eerste beroepsgrond zoals wordt geoordeeld onder 3.2 is het beroep gegrond. Verweerder moet opnieuw beslissen op de aanvraag van eiser met inachtneming van deze uitspraak. Verweerder krijgt daar zestien weken de tijd voor vanaf de bekendmaking van deze uitspraak. De rechtbank hanteert deze termijn, om verweerder in staat te stellen eiser te horen alvorens opnieuw op de aanvraag te beslissen. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om binnen zestien weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak een nieuw besluit op de aanvraag van eiser te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer - Gulyás, rechter, in aanwezigheid van mr.M.F. van den Brink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ECLI:EU:C:2021:478 (L.H. tegen Nederland).
3.Uitspraak van 21 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3735.