ECLI:NL:RBDHA:2022:158

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 januari 2022
Publicatiedatum
14 januari 2022
Zaaknummer
SGR 20/5292
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van ligplaatsverbod op grond van de APV en het gelijkheidsbeginsel in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft eiseres, een inwoner van Leidschendam-Voorburg, beroep ingesteld tegen het besluit van de burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg, waarin haar aanvraag voor ontheffing van het ligplaatsverbod op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) werd afgewezen. Eiseres had een roeibootje in het water achter haar woning liggen, waar zij al meer dan 20 jaar gebruik van maakte. De gemeente heeft echter aangegeven dat er een ligplaatsverbod geldt en dat er geen ontheffing kan worden verleend. Eiseres heeft het besluit bestreden en verzocht om een exceptieve toetsing van het ligplaatsverbod aan hogere regelgeving en algemene rechtsbeginselen.

De rechtbank heeft de zaak op 29 november 2021 behandeld. Eiseres heeft betoogd dat het ligplaatsverbod in strijd is met het rechtszekerheids- en motiveringsbeginsel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeenteraad van Leidschendam-Voorburg de APV heeft vastgesteld en dat er geen aanwijzingen zijn dat het verbod in strijd is met hogere regelgeving. Eiseres heeft geen concrete hogere regelgeving aangedragen die het verbod zou ondermijnen.

Daarnaast heeft eiseres aangevoerd dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden, omdat andere bootbezitters wel ontheffing hebben gekregen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen sprake is van gelijke gevallen, aangezien eiseres nooit een gedoogbeschikking heeft ontvangen zoals andere eigenaren. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals en is openbaar uitgesproken op 17 januari 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/5292

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 januari 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: W.J.P. Raaijmakers),
en

burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg, verweerder

(gemachtigde: A. Seur).

Procesverloop

In het besluit van 4 oktober 2019 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om ontheffing van het algemene verbod om een ligplaats in te nemen op grond van de APV [1] afgewezen.
In het besluit van 1 juli 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 29 november 2021 via een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres heeft aan een aanvraag ingediend voor het plaatsen van haar roeibootje in het water dat grenst aan haar achtertuin waar zij een vlonder heeft. Eiseres stelt dat zij het bootje daar al ruim 20 jaar heeft liggen. Handhavers hebben eiseres erop gewezen dat dit niet zomaar mag en dat zij hiervoor toestemming moet hebben. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen. Op de plek van het bootje geldt namelijk een ligplaatsverbod [2] . Volgens verweerder is het niet mogelijk om ontheffing te verlenen voor dit verbod of om eiseres een vergunning te verlenen voor het plaatsen van het bootje.
Wat vindt eiseres in beroep?
2. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. De rechtbank gaat hierna verder in op wat eiseres heeft aangevoerd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Verzoek om exceptieve toetsing
3.1
Eiseres heeft de rechtbank verzocht om de rechtmatigheid van het ligplaatsverbod (hierna: het verbod), neergelegd in artikel 5:25 van de APV, te toetsen aan hogere regelgeving en de algemene rechtsbeginselen. Dit is een zogenoemde exceptieve toetsing. Volgens eiseres moet artikel 5:25 van de APV buiten toepassing worden gesteld, omdat het in strijd is met het rechtszekerheid- en motiveringsbeginsel.
3.2
Een exceptieve toetsing houdt in dat de rechter het algemeen verbindende voorschrift waarop het besluit is gebaseerd, in dit geval de APV, toetst. De rechter is hierbij wel beperkt. Algemene verbindende voorschriften kunnen door de rechter worden getoetst op rechtmatigheid en de rechter is bevoegd om te oordelen of het betreffende algemeen verbindend voorschrift een voldoende deugdelijke grondslag biedt voor het bestreden besluit. De algemene rechtsbeginselen en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur vormen bij de exceptieve toetsing een belangrijke richtsnoer [3] .
3.3
De intensiteit van de beoordeling is afhankelijk van onder meer de beslissingsruimte die het vaststellend orgaan heeft, gelet op de aard en inhoud van de vaststellingsbevoegdheid en de daarbij te betrekken belangen. De beoordeling kan materieel terughoudend zijn als bij het nemen van de beslissing politiek-bestuurlijke afwegingen kunnen worden of zijn gemaakt. In dat geval heeft de rechter niet de taak om de waarde of het maatschappelijk gewicht dat aan de betrokken belangen wordt toegekend naar eigen inzicht vast te stellen [4] .
3.4
Bij de toetsing van de wijze waarop door het vaststellende orgaan aan de hem toekomende beslissingsruimte inhoud is gegeven kunnen, naast toetsing aan artikel 3:4 van de Awb [5] en aan ongeschreven materiële beginselen als het gelijkheidsbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel, ook het beginsel van zorgvuldige besluitvorming (artikel 3:2 van de Awb) en het beginsel van een deugdelijke motivering een rol spelen. De enkele strijd met deze formele beginselen kan echter niet leiden tot het onverbindend achten van een algemeen verbindend voorschrift. Dat laat onverlet dat, indien als gevolg van een gebrekkige motivering of onzorgvuldige voorbereiding van het voorschrift door de rechter niet kan worden beoordeeld of er strijd is met de algemene rechtsbeginselen of de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, dit ertoe kan leiden dat de bestuursrechter het voorschrift buiten toepassing laat en een daarop berustend besluit om die reden vernietigt. Als het vaststellende orgaan bij het voorbereiden en nemen van een algemeen verbindend voorschrift de negatieve gevolgen daarvan voor een bepaalde groep uitdrukkelijk heeft betrokken en de afweging deugdelijk heeft gemotiveerd, voldoet deze keuze aan het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel en beperkt de toetsing door de bestuursrechter zich in het algemeen tot de vraag of de regeling in strijd is met het evenredigheidsbeginsel.
3.5
De rechtbank stelt allereerst vast dat de gemeenteraad van Leidschendam-Voorburg, een democratisch gekozen orgaan, de APV heeft vastgesteld. Eiseres heeft ter zitting betoogd dat het verbod in strijd is met hogere regelgeving, maar zij heeft hierbij niet aangegeven welke hogere regelgeving. Het is de rechtbank verder ook niet gebleken dat het verbod in strijd is met hogere regelgeving. In de toelichting bij artikel 5:25 van de APV staat weliswaar dat een algemeen verbod niet is toegestaan, echter dit ziet alleen op woonschepen. In beginsel moet het in iedere gemeente mogelijk zijn om met een woonschip een ligplaats in te nemen, maar in deze zaak gaat het niet om een woonschip. Het is verder volgens deze toelichting mogelijk om een vergunningstelsel in te voeren, maar hier is kennelijk niet voor gekozen. Verweerder heeft wel gebieden aangewezen waar het verbod niet geldt en waar wel met een vaartuig een ligplaats kan worden ingenomen. In zoverre betreft het dan ook geen absoluut verbod. Dat een dergelijke keuze in strijd is met hogere regelgeving, is niet gebleken.
Ontheffing van het verbod en het gelijkheidsbeginsel
4.1
Eiseres voert aan dat zij ontheffing moet krijgen van het ligplaatsverbod. Zij betoogt dat er geen (veiligheids)bezwaren zijn tegen de aanwezigheid van het bootje op het water. Dat sprake is van een absoluut verbod zonder ontheffingsmogelijkheid, volgt eiseres niet. Zij wijst erop dat er voor meerdere bootjes toestemming is gegeven om een ligplaats in te nemen en beroept zich daarbij op het gelijkheidsbeginsel. Eiseres heeft verschillende besluiten overgelegd waaruit blijkt dat verweerder wel degelijk toestaat of gedoogt dat ligplaatsen worden ingenomen.
4.2
De rechtbank stelt voorop dat uit de APV volgt dat voor het innemen van een ligplaats in het water dat in deze zaak aan de orde is, een verbod geldt [6] . Partijen zijn het hier ook over eens.
4.3
Zoals verweerder in het bestreden besluit terecht heeft gesteld, biedt de APV niet de mogelijkheid om voor dat verbod een ontheffing of een vergunning te verkrijgen. De stelling van eiseres dat er geen (veiligheids)bezwaren zouden zijn tegen de aanwezigheid van het bootje, maakt dit niet anders.
4.4
Ten aanzien van het beroep op het gelijkheidsbeginsel overweegt de rechtbank als volgt. Niet is in geschil tussen partijen dat verweerder aan sommige eigenaren van bootjes een gedoogbeschikking heeft opgestuurd waarin is aangegeven dat het innemen van een ligplaats, ondanks het verbod, wordt gedoogd. Uit die gedoogbeschikkingen blijkt dat de betreffende eigenaren eerder, ten onrechte, een brief hadden ontvangen van verweerder waarin toestemming werd verleend voor het innemen van een ligplaats. Nu niet in geschil is dat eiseres een dergelijke brief nooit heeft ontvangen, is geen sprake van gelijke gevallen en kan het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slagen.
Afwijkingsbevoegdheid
5.1
Eiseres betoogt tot slot dat verweerder gezien de specifieke omstandigheden van dit geval had moeten afwijken van het beleid om geen ontheffing te verlenen [7] .
5.2
Dit betoog van eiseres kan niet slagen, omdat de APV geen beleidsregel is. Van afwijken van het beleid, op grond van artikel 4:84 van de Awb, kan dan ook geen sprake zijn.
Wat is de conclusie?
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
17 januari 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Leidschendam-Voorburg.
2.Artikel 5:25, eerste lid, van de APV.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van
4.Zie voor het voorgaande ook de uitspraak van de Afdeling van 12 februari 2020.
5.Algemene wet bestuursrecht.
6.Zie artikel 5:25, eerste lid, van de APV.
7.Met toepassing van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).