ECLI:NL:RBDHA:2022:1579

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 februari 2022
Publicatiedatum
28 februari 2022
Zaaknummer
C/09/606121 / HA ZA 21-88
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuldbekentenis en echtscheiding: verplichtingen en afspraken tussen echtgenoten

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 28 februari 2022, gaat het om een geschil tussen twee ex-echtgenoten over de nakoming van een schuldbekentenis en de financiële afwikkeling van hun echtscheiding. De eiser, vertegenwoordigd door mr. M.Y.M. Renken, vordert dat de gedaagde, vertegenwoordigd door mr. I.J. Pieters, haar verplichtingen uit de schuldbekentenis nakomt. De schuldbekentenis, ondertekend voorafgaand aan hun huwelijk, houdt in dat de eiser een vordering heeft op de gedaagde van € 30.000, die opeisbaar is bij beëindiging van het huwelijk. Tijdens de echtscheiding zijn partijen overeengekomen dat de vordering zou worden beperkt tot € 20.000 zonder indexatie.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde niet kan stellen dat de schuldbekentenis vernietigd moet worden op basis van dwaling, omdat zij op het moment van ondertekening voldoende op de hoogte was van de inhoud. De rechtbank oordeelt dat de afspraken gemaakt in het kader van de echtscheiding, die de vordering van de eiser verlagen, bindend zijn. De rechtbank heeft de gedaagde veroordeeld om uiterlijk op 1 mei 2022 € 20.000 aan de eiser te betalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf die datum. De rechtbank heeft ook bepaald dat iedere partij zijn eigen proceskosten draagt.

De uitspraak benadrukt het belang van schriftelijke overeenkomsten en de gevolgen van afspraken die tijdens de echtscheiding worden gemaakt. De rechtbank heeft de gedaagde in het ongelijk gesteld omdat zij haar schuld aan de eiser moet voldoen, terwijl de eiser geen aanspraak kan maken op de oorspronkelijke schuldbekentenis. Deze mondelinge uitspraak is gedaan door mr. J. Brandt en openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

proces-verbaal

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
Zaak/rolnummer C/09/606121 / HA ZA 21/88
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 24 februari 2022
in de zaak van
[eiser]te [plaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat: mr. M.Y.M. Renken te Zoeterwoude,
tegen
[gedaagde 1]te [plaats] ,
gedaagde in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat: mr. I.J. Pieters te Leiden,
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde 1] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 11 januari 2021, met producties 1 tot en met 6;
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie met producties 1 tot en met 8;
  • de conclusie van antwoord in reconventie met productie 7 tot en met 11;
  • akte uitlating van [gedaagde 1] met productie 9;
  • akte uitlating van [eiser] met productie 12;
  • het tussenvonnis van 26 januari 2022, waarbij is bepaald dat de mondelinge behandeling vandaag plaatsvindt;
  • de mondelinge behandeling op 24 februari 2022, waarbij zijn verschenen:
· [eiser] , bijgestaan door zijn advocaat;
· [gedaagde 1] , bijgestaan door haar advocaat;
· de zus van [eiser], de vader van [gedaagde 1] en mr. L.E. de Jong (kantoorgenote van mr. Renken).
1.2.
De rechtbank heeft na een schorsing van de zitting onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan op de voet van artikel 30p van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De griffier heeft aantekening gemaakt van wat partijen tijdens de mondelinge behandeling hebben verteld. Als één van partijen hoger beroep wil instellen tegen deze uitspraak, zal op verzoek van deze partij een afzonderlijk proces-verbaal worden opgemaakt van wat op de zitting is besproken.

2.De beslissing

De rechtbank:
in conventie
2.1.
veroordeelt [gedaagde 1] om uiterlijk op 1 mei 2022 aan [eiser] een bedrag van
€ 20.000 te betalen, waarbij dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2022 tot aan de dag van algehele voldoening;
2.2.
verklaart de veroordeling onder 2.1 uitvoerbaar bij voorraad;
2.3.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
2.4.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
2.5.
wijst het gevorderde af;
2.6.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
Waar gaat deze zaak over?
3.2.
[eiser] en [gedaagde 1] zijn met elkaar getrouwd geweest. Voorafgaand aan hun huwelijk hebben zij huwelijkse voorwaarden opgemaakt. Volgens deze huwelijkse voorwaarden zal er geen gemeenschap van goederen bestaan en zijn alleen de woning, de inboedel en de auto’s gemeenschappelijk. Elf dagen later hebben partijen, bij dezelfde notaris, een schuldbekentenis ondertekend. In deze schuldbekentenis staat dat [eiser] méér heeft bijgedragen aan de gemeenschappelijke woning en de auto’s dan [gedaagde 1] , en dat hij daarom een vordering op [gedaagde 1] heeft van € 30.000. Deze vordering zal worden geïndexeerd op basis van het ConsumentenPrijsIndex cijfer en is opeisbaar als het huwelijk van partijen eindigt.
3.3.
Vanaf het najaar van 2019 zijn partijen met elkaar in overleg gegaan over de financiële afwikkeling van hun relatie. Daarbij moesten afspraken worden gemaakt over de (waarde van) de woning en de daaraan gekoppelde hypothecaire lening, een schuld aan de ouders van [gedaagde 1] , de partneralimentatie, de pensioenverevening en de schuld van [gedaagde 1] aan [eiser] in verband met de schuldbekentenis. Een groot deel van dit overleg heeft plaatsgevonden in een whatsapp-conversatie tussen [eiser] en de vader van [gedaagde 1] .
3.4.
Partijen hebben op 16 februari 2020 een echtscheidingsconvenant getekend, met daarin afspraken over de woning en hypotheek, de partneralimentatie en de pensioenverevening. De schuldbekentenis wordt in dit convenant niet genoemd. Het convenant is gehecht aan de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Amsterdam van 4 maart 2020. Deze beschikking is op 11 maart 2020 ingeschreven.
Wat vorderen partijen?
3.5.
[eiser] vordert dat [gedaagde 1] wordt veroordeeld om de schuldbekentenis na te komen, en dat [gedaagde 1] daarom (na indexatie) € 36.150 aan hem moet betalen. Ook vordert hij dat [gedaagde 1] de kosten van deze procedure voor haar rekening moet nemen. [gedaagde 1] op haar beurt vordert dat de rechtbank voor recht verklaart dat de schuldbekentenis (in verband met dwaling) is of wordt vernietigd, dan wel dat [eiser] nog € 4.500 aan haar moet betalen in verband met de verdeling van de auto’s.
De status van de schuldbekentenis
3.6.
De rechtbank is het niet met [gedaagde 1] eens dat de schuldbekentenis vernietigd moet worden, omdat zij heeft gedwaald toen zij deze tekende. Het enkele feit dat [gedaagde 1] zwanger, pas getrouwd en verliefd was toen zij haar handtekening onder de schuldbekentenis zette, is onvoldoende. Ook verder is niet gebleken dat [gedaagde 1] niet wist waarvoor zij tekende. Daarbij speelt ook een rol dat de schuldbekentenis geen afbreuk deed aan financiële verplichtingen die [gedaagde 1] toch al had. Vast staat immers dat [eiser] zo’n € 50.000 had geïnvesteerd in auto’s die volgens de huwelijkse voorwaarden gemeenschappelijk waren en dat hij ook een bedrag had geïnvesteerd in de gezamenlijke woning. Volgens de huwelijkse voorwaarden had [eiser] in verband met die betalingen een vordering op [gedaagde 1] . [gedaagde 1] werd dus niet slechter van het tekenen van de schuldbekentenis.
3.7.
Omdat de schuldbekentenis er niet toe leidt dat [gedaagde 1] financieel slechter af is dan zonder die schuldbekentenis het geval zou zijn geweest, gaat de rechtbank ook voorbij aan de stellingen van [gedaagde 1] dat [eiser] in redelijkheid geen beroep kan doen op die schuldbekentenis (in verband met artikel 6:248 lid 2 BW of artikel 3:13 BW).
3.8.
Dit betekent dat [eiser] in beginsel kan verlangen dat [gedaagde 1] haar verplichtingen op grond van de schuldbekentenis nakomt.
Andersluidende afspraken in het kader van de echtscheiding
3.9.
In het kader van hun echtscheiding hebben partijen echter afspraken gemaakt, die afwijken van wat er in de schuldbekentenis is overeengekomen. Uit de whatsapp-correspondentie tussen [eiser] en de vader van [gedaagde 1] blijkt dat zij het op 27 januari 2020 eens zijn geworden over een “package deal” in verband met de financiële afwikkeling van het huwelijk. Onderdeel van deze afspraken was dat [eiser] zijn vordering zou beperken tot € 20.000 en dat de vordering niet zou worden geïndexeerd.
3.10.
[gedaagde 1] heeft zich op het standpunt gesteld dat zij niet is gebonden aan deze afspraken, omdat deze zijn gemaakt door haar vader en haar vader altijd het voorbehoud heeft gemaakt dat zij er zelf mee moest instemmen. Dat klopt, maar daar staat tegenover dat in het echtscheidingsconvenant precies dezelfde afspraken staan als in de whatsapp-berichten van 27 januari 2020. Kennelijk heeft [gedaagde 1] dus met die afspraken ingestemd.
3.11.
[gedaagde 1] heeft daarnaast betoogd dat partijen elkaar in het echtscheidingsconvenant finale kwijting hebben verleend. Zij verbindt daaraan de conclusie dat [eiser] geen nakoming kan verlangen van de afspraken over de schuld. De rechtbank gaat daaraan voorbij. Uit de whatsapp-correspondentie blijkt duidelijk dat partijen hebben afgesproken om de schuld nergens te benoemen, omdat dat de mogelijkheden van [gedaagde 1] om de woning te financieren nadelig zou beïnvloeden. Zij hebben ook afgesproken om de nadere afspraak over de schuld (€ 20.000 zonder indexering in plaats van € 30.000 met indexering) na het tekenen van het echtscheidingsconvenant in een addendum op te nemen. Gelet op die correspondentie, heeft de finale kwijting geen gevolgen voor de (nader overeengekomen) schuld van [gedaagde 1] aan [eiser] .
3.12.
[eiser] heeft nog gesteld dat hij in redelijkheid niet aan de nadere afspraak is gebonden, omdat [gedaagde 1] zich niet aan haar deel van de afspraken heeft gehouden. Ook daar gaat de rechtbank niet in mee. Partijen hebben op 27 januari 2020 een “package deal” gesloten, waarvan de afspraak dat [eiser] zijn vordering beperkte onderdeel was. Het enkele feit dat [gedaagde 1] zich later op het standpunt heeft gesteld dat zij haar schuld niet hoefde te betalen, terwijl de andere afspraken zijn uitgevoerd, maakt niet dat [eiser] kan terugvallen op de oorspronkelijke schuldbekentenis.
De betaaltermijn
3.13.
Partijen hebben in het kader van de echtscheiding afgesproken dat [gedaagde 1] het bedrag van € 20.000 op een later moment aan [eiser] zou betalen. Omdat geen termijn is overeengekomen, kan [eiser] de vordering direct opeisen (artikel 6:38 BW). De rechtbank gunt [gedaagde 1] een redelijke termijn tot terugbetaling, en bepaalt dat [gedaagde 1] haar schuld op 1 mei 2022 moet inlossen. Lukt haar dat niet, dan is zij vanaf die datum de wettelijke rente verschuldigd.
De vergoedingsvordering
3.14.
[gedaagde 1] vordert nog € 4.500 in verband met de verkoop van de gezamenlijke auto’s. Die vordering kan niet worden toegewezen, omdat niet is komen vast te staan dat [eiser] (zoals [gedaagde 1] stelt) een bedrag heeft overgehouden aan de verkoop van de gemeenschappelijke auto’s. Integendeel: gebleken is dat [gedaagde 1] de verkoopopbrengst van de gemeenschappelijke Opel van € 11.000 heeft gebruikt voor het aflossen van een privéschuld, terwijl van de verkoopopbrengst van de gemeenschappelijke Volvo van € 20.000 in ieder geval een bedrag van € 13.000 is gestoken in de aankoop van de gemeenschappelijke Fiat. Als [eiser] de resterende € 7.000 al op zijn eigen rekening heeft ontvangen (wat niet is gebleken), leidt dat er gelet op het voorgaande niet toe dat [gedaagde 1] nog een vordering op hem heeft.
De proceskosten
3.15.
De rechtbank bepaalt – zoals gebruikelijk in zaken waarin partijen een relatie hebben gehad – dat iedere partij de eigen proceskosten betaalt. De rechtbank ziet in wat [eiser] heeft aangevoerd (namelijk dat hij hoge kosten heeft moeten maken omdat [gedaagde 1] weigerde haar schuld aan hem te voldoen) geen aanleiding om af te wijken van de normale gang van zaken in procedures als deze. Bij deze beslissing speelt ook een rol dat in deze procedure beide partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld: [gedaagde 1] omdat zij haar schuld aan [eiser] wel moet betalen, [eiser] omdat hij geen aanspraak kan maken op de oorspronkelijke schuldbekentenis.
Deze mondelinge uitspraak is gedaan door mr. J. Brandt en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal dat is verzonden op 28 februari 2022.
WAARVAN PROCES-VERBAAL