ECLI:NL:RBDHA:2022:15765

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 oktober 2022
Publicatiedatum
30 maart 2023
Zaaknummer
22_3926
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaarschrift omgevingsvergunning voor woongebouw

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 oktober 2022 uitspraak gedaan in een beroep van Soesthaeghe I B.V. tegen het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiseres, Soesthaeghe I B.V., heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door verweerder op haar bezwaarschrift van 22 juni 2021, nadat verweerder op 19 mei 2021 een omgevingsvergunning voor het bouwen van een woongebouw met drie woningen had geweigerd. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting, omdat de beslistermijn was overschreden.

Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder geen beslissing op bezwaar heeft genomen, ondanks herhaalde verzoeken om overleg of een minnelijke oplossing. De rechtbank heeft vastgesteld dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, en dat er beroep openstaat tegen het niet tijdig beslissen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep ontvankelijk is en dat de beslistermijn is overschreden.

De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen twee weken na verzending van de uitspraak alsnog een besluit op het bezwaar te nemen. Tevens is verweerder veroordeeld tot het betalen van een dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank heeft de verbeurde dwangsom vastgesteld op € 1.442,- en verweerder in de proceskosten van eiseres veroordeeld tot een bedrag van € 379,50. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/3926

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 oktober 2022 in de zaak tussen

Soesthaeghe I B.V. te Den Haag, eiseres

(gemachtigde: mr. J. Geelhoed),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Evers).

Procesverloop

Bij besluit van 19 mei 2021 heeft verweerder een omgevingsvergunning voor het bouwen van een woongebouw met 3 woningen ter plaatse van de woning [adres] [nummer 1] en het onbebouwde perceel [adres] [nummer 2] te [plaats] geweigerd.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door verweerder op haar bezwaarschrift van 22 juni 2021.
Verweerder heeft de gedingstukken overgelegd.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Eiseres voert aan dat verweerder geen beslissing op bezwaar heeft genomen, hoewel eiseres herhaaldelijk heeft laten blijken bereid te zijn tot nader overleg of tot enige minnelijke oplossing. Eiseres verzoekt de rechtbank om vast te stellen dat er sprake is van een dergelijk met een besluit gelijk te stellen niet-tijdig beslissen en verweerder een termijn te stellen op straffe van dwangsommen waarbinnen het vervangend besluit alsnog dient te worden genomen. Daarnaast verzoekt eiseres om de op het moment van de uitspraak reeds verbeurde dwangsommen vast te stellen en om verweerder te veroordelen in de proceskosten en het griffierecht voor deze procedure.
3. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
4. Op grond van artikel 6:12, eerste lid, van de Awb is het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet aan een termijn gebonden.
Op grond van het tweede lid, van dit artikel, kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
5. Op grond van artikel 7:10, eerste lid, van de Awb beslist het bestuursorgaan binnen zes weken of – indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 is ingesteld – binnen twaalf weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. In het derde lid van dit artikel is bepaald dat het bestuursorgaan de beslissing voor ten hoogste zes weken kan verdagen.
6. Verweerder heeft bij brief van 8 augustus 2022 aan de rechtbank meegedeeld dat er nog geen beslissing op bezwaar is genomen.
7. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn op grond van artikel 7:10 van de Awb is verstreken.
8. Gelet op het vorenstaande is het beroep ontvankelijk als bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb en is sprake van overschrijding van de beslistermijn. De rechtbank acht geen onderzoek ter zitting noodzakelijk en zal met toepassing van artikel 8:54 van de Awb het beroep kennelijk gegrond verklaren.
9. Gelet op het bepaalde in artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb zal de rechtbank verweerder opdragen binnen een termijn van twee weken na verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op het bezwaar te nemen.
10. De rechtbank bepaalt voorts met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
11. Nu de rechtbank niet is gebleken dat verweerder een besluit heeft genomen over de hoogte van de dwangsom zal de rechtbank op grond van artikel 8:55c van de Awb alsnog de hoogte van de dwangsom vaststellen. De rechtbank gaat ervan uit dat verweerder de (eerste) ingebrekestelling op 27 mei 2021 heeft ontvangen. De hierin gestelde termijn van twee weken heeft daarmee gelopen tot en met 10 juni 2021. De rechtbank stelt dan ook vast dat een dwangsom over 42 dagen is verbeurd. Gezien het bepaalde in artikel 4:17, tweede lid, van de Awb bedraagt de hoogte van de verbeurde dwangsom € 1.442,-.
12. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 379,50 (1 punt x factor 0,5 x € 759,-) als kosten van verleende rechtsbijstand. De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, nu dit geding slechts betrekking heeft op de vraag of de beslistermijn is overschreden.

Beslissing

De rechtbank:
-verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar gegrond;
-vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
-draagt verweerder op, binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak, alsnog een besluit te nemen op het bezwaar van 22 juni 2021;
-bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
-stelt op grond van artikel 4:17 van de Awb de verbeurde dwangsom vast op € 1.442,-;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 379,50.
-draagt verweerder op het door eiseres betaalde griffierecht van € 365,- te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van A. Jansen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank (artikel 8:55 van de Awb). De indiener van het verzetschrift kan daarbij aan de rechtbank verzoeken omtrent het verzet te worden gehoord.