ECLI:NL:RBDHA:2022:15761

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 oktober 2022
Publicatiedatum
29 maart 2023
Zaaknummer
C/09/617686 / HA ZA 21-815
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling uit hoofde van een geldleningsovereenkomst en schuldbekentenis

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, vordert eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. Th.C. Visser, betaling van een bedrag van € 76.525 van gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. J. Hemelaar. De vordering is gebaseerd op een geldleningsovereenkomst van € 50.000 en een onderhandse schuldbekentenis van € 75.000. Eiser stelt dat gedaagde de lening niet heeft terugbetaald en dat hij recht heeft op buitengerechtelijke incassokosten van € 1.525. Gedaagde betwist de vordering en stelt dat eiser niet-ontvankelijk is in zijn vorderingen vanwege schending van de substantiëringsplicht. De rechtbank oordeelt dat eiser ontvankelijk is en dat hij voldoende feiten heeft aangevoerd om zijn vordering te onderbouwen. De rechtbank komt tot de conclusie dat eiser in ieder geval recht heeft op een bedrag van € 15.000, dat hij op basis van de geldleningsovereenkomst aan gedaagde heeft betaald. De vordering op basis van de schuldbekentenis wordt echter afgewezen, omdat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd dat gedaagde deze heeft ondertekend en dat het bedrag van € 75.000 daadwerkelijk is betaald. De rechtbank kent ook buitengerechtelijke incassokosten toe, maar compenseert de proceskosten tussen partijen. Het vonnis is uitgesproken op 12 oktober 2022.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/617686 / HA ZA 21-815
Vonnis van 12 oktober 2022
in de zaak van
[eiser], te geheim adres,
eiser,
advocaat mr. Th.C. Visser te Rotterdam,
tegen
[gedaagde], te Leiderdorp,
gedaagde,
advocaat mr. J. Hemelaar te Leiden.
Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 6 september 2021, met producties 1 tot en met 4;
  • de rolbeslissing van 20 oktober 2021;
  • de brief van [eiser] van 3 november 2021;
  • de conclusie van antwoord;
  • het tussenvonnis van 25 mei 2022;
  • de akte namens [eiser] van 17 augustus 2022;
  • de akte namens [gedaagde] van 31 augustus 2022.
1.2.
Op 10 augustus 2022 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Van hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling zijn aantekeningen gemaakt en deze aantekeningen zijn in het procesdossier gevoegd.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechtbank [eiser] verzocht om bij akte op de rol van 17 augustus 2022 bewijs te overleggen van een gestelde transactie, vergezeld van een toelichting van maximaal een halve pagina. De rechtbank heeft [gedaagde] de gelegenheid gegeven om bij akte op de rol van 31 augustus 2022 te reageren op het door [eiser] overgelegde bewijs, eveneens middels een halve pagina tekst. Beide aktes zijn genomen op voornoemde data. De rechtbank heeft alleen kennis genomen van de akte van [gedaagde] voor zover deze ingaat op de door [eiser] overgelegde bankafschrijvingen, te weten de alinea’s met randnummers 8 en 9. De rechtbank had [gedaagde] niet in de gelegenheid gesteld om zich nog over andere onderwerpen uit te laten, waardoor de goede procesorde zich verzet tegen kennisname door de rechtbank van de overige randnummers van de akte van [gedaagde] .
1.4.
Ten slotte is de datum voor vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[eiser] en [gedaagde] hebben in het verleden een zakelijke relatie gehad. [eiser] was werkzaam bij een bedrijf waar [gedaagde] bestuurder van was.
2.2.
[eiser] en [gedaagde] hebben op 15 oktober 2014 een overeenkomst van geldlening gesloten (hierna de geldleningsovereenkomst). De handtekeningen van partijen zijn op diezelfde datum door notaris mr. R.J.M. Klemann van 010notaris (hierna: de notaris) gecontroleerd.
2.3.
In de geldleningsovereenkomst is onder meer het volgende opgenomen:
  • als kenmerk van het document wordt genoemd FW-2014TL22048.01;
  • [gedaagde] wordt genoemd de lener;
  • [eiser] en [naam] worden genoemd de uitlener;
  • de uitlener stelt een bedrag van € 50.000 ter beschikking door overschrijving naar de bankrekening van lener, aangehouden bij ABN AMRO, met nummer [rekeningnummer] ;
  • van de hoofdsom zal een bedrag van € 23.595 worden ingehouden;
  • de lening is bestemd voor (toekomstige) investeringen in de horecagelegenheid van lener;
  • het rentepercentage bedraagt 25% per jaar en is achteraf, per maand verschuldigd;
  • de looptijd van de lening is 1 jaar en de volledige hoofdsom dient voor 15 oktober 2015 te zijn terugbetaald.
2.4.
Op een bankafschrift van de bankrekening van [eiser] is opgenomen dat op 16 oktober 2014 een bedrag van € 15.000 is overgemaakt van de bankrekening van [eiser] met nummer [rekeningnummer eiser] naar een bankrekening bij ABN AMRO, met rekeningnummer [rekeningnummer] . De omschrijving van de afschrijving luidt: ‘
Lening aan [gedaagde] onder schuldbekentenis van 25000,- akt. nr. FW-2014TL22048.01 opgemaakt bij 010NOTARIS.’
2.5.
[eiser] heeft als productie 2 bij de dagvaarding een ondertekende schuldbekentenis overgelegd, met datum 3 april 2015. In de schuldbekentenis wordt [gedaagde] de schuldenaar en [eiser] de schuldeiser genoemd. De schuldbekentenis vermeldt onder meer het volgende:
“De schuldenaar verklaarde wegens heden van schuldeiser ter leen te ontvangen gelden schuldig te zijn aan de schuldeiser, die deze schuldbekentenis aanneemt, een bedrag groot € 75.000,00, zegge vijfenzeventigduizend euro, hierna te noemen:de hoofdsom.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
  • [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 76.525, waarvan € 75.000 als hoofdsom en € 1.525 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding;
  • [gedaagde] veroordeelt in de kosten van de procedure te vermeerderen met de wettelijke rente;
  • [gedaagde] veroordeelt in de nakosten.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering het volgende ten grondslag. Tussen partijen is een geldleningsovereenkomst gesloten voor een bedrag van € 50.000. Uit hoofde van de geldleningsovereenkomst heeft [eiser] aan [gedaagde] geld ter beschikking gesteld. [gedaagde] heeft de lening tot op heden niet terugbetaald. Op 3 april 2015 is de lening tussentijds verhoogd met € 75.000. [gedaagde] heeft daartoe een onderhandse schuldbekentenis getekend waarin hij verklaart € 75.000 te hebben ontvangen en dat hij dat bedrag ook verschuldigd is. [eiser] voert verder aan dat [gedaagde] buitengerechtelijke incassokosten is verschuldigd voor een bedrag van € 1.525.
3.3.
[gedaagde] concludeert tot het niet ontvankelijk verklaren van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vordering van [eiser] , met veroordeling van [eiser] in de kosten van de procedure. [gedaagde] betwist niet dat tussen partijen een geldleningsovereenkomst is gesloten. Wel betwist [gedaagde] dat [eiser] uit hoofde van de geldleningovereenkomst betalingen heeft verricht. De ondertekening van de onderhandse schuldbekentenis wordt door [gedaagde] stellig betwist. Dat [gedaagde] uit hoofde daarvan nog eens € 75.000 verschuldigd is wordt ook door [gedaagde] betwist.

4.De beoordeling

ontvankelijkheid

4.1.
Volgens [gedaagde] is [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vorderingen omdat [eiser] de substantiëringsplicht heeft geschonden. [gedaagde] merkt hierover op dat [eiser] in de dagvaarding ondanks correspondentie met [gedaagde] geen verweren van [gedaagde] heeft genoemd en [eiser] ook na de rolbeslissing van de rechtbank in gebreke is gebleven om te voldoen aan zijn substantiëringsplicht.
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat partijen ingevolge artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering verplicht zijn de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. De rechtbank overweegt dat de vordering, de rechtsgronden en de feitelijke grondslag voldoende uit de dagvaarding zijn af te leiden. In reactie op de rolbeslissing heeft [eiser] – zij het summier – geschreven dat hem geen rechtens relevante verweren bekend zijn vanwege het uitblijven van contact met [gedaagde] . Ter onderbouwing daarvan heeft [eiser] verwezen naar de producties bij de dagvaarding. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser] met de dagvaarding en de toelichting daarop voldaan aan zijn substantiëringsplicht en is hij ontvankelijk in zijn vorderingen.
de vorderingen
4.3.
Het gaat in deze zaak om de vraag of [gedaagde] geld heeft geleend van [eiser] . [eiser] baseert zijn vordering van € 75.000 op twee verschillende met [gedaagde] gesloten overeenkomsten, te weten de notariële geldleningsovereenkomst voor een bedrag van € 50.000 en de onderhandse schuldbekentenis voor een bedrag van € 75.000. Hij vordert in de dagvaarding in het petitum uitdrukkelijk “
de gehele hoofdsom”. De advocaat van [eiser] heeft desgevraagd ter zitting niet duidelijk kunnen maken hoe de gevorderde hoofdsom over deze overeenkomsten is verdeeld. Ook heeft de advocaat niet kunnen zeggen of de door [gedaagde] te betalen rente ook onderdeel uitmaakt van de vordering. Gelet hierop zal de rechtbank enkel oordelen over de door [eiser] gevorderde hoofdsom van € 75.000 op basis van de twee afzonderlijke overeenkomsten.
geldleningsovereenkomst
4.4.
Partijen zijn verdeeld over de vraag of [eiser] uit hoofde van de geldleningsovereenkomst daadwerkelijk geld aan [gedaagde] ter beschikking heeft gesteld. [eiser] stelt dat hij op 16 oktober 2014 aan [gedaagde] een betaling heeft gedaan van € 15.000 en verwijst ter onderbouwing daarvan naar de bij akte van 17 augustus 2022 ingediende bewijsstukken, waaronder het bankafschrift van zijn bankrekening (zie onder 2.4.).
4.5.
[gedaagde] heeft op vragen van de rechtbank geantwoord nooit uit hoofde van de geldleningsovereenkomst geld ontvangen te hebben van [eiser] . Bij akte van 31 augustus 2022 heeft [gedaagde] evenwel niet betwist dat het rekeningnummer [rekeningnummer] , waarnaar het bedrag van € 15.000 is overgemaakt en het kenmerk genoemd op het bankafschrift dezelfde zijn als genoemd in de door partijen gesloten geldleningsovereenkomst. [gedaagde] betwist evenmin dat het bedrag is overgemaakt naar een bankrekening die door [gedaagde] werd aangehouden in 2014. Hij voert enkel aan dat hij geen zicht heeft op die bankrekening omdat hij die niet meer in gebruik heeft.
4.6.
Gelet op de inhoud van het bankafschrift en de reactie van [gedaagde] daarop is naar het oordeel van de rechtbank tussen partijen vast komen te staan dat [eiser] uit hoofde van de geldleningsovereenkomst een bedrag aan [gedaagde] heeft betaald van € 15.000. Nu [gedaagde] niet heeft betwist dat hij geen betalingen aan [eiser] heeft verricht, is de rechtbank van oordeel dat is komen vast te staan dat [gedaagde] uit hoofde van de geldleningsovereenkomst in ieder geval een bedrag verschuldigd is van € 15.000. De vordering van [eiser] kan in zoverre worden toegewezen.
4.7.
[eiser] heeft nagelaten te stellen en te bewijzen dat hij op basis van de geldleningsovereenkomst meer geld aan [gedaagde] heeft uitgeleend of dat [gedaagde] anderszins op basis van de geldleningsovereenkomst meer dan € 15.000 verschuldigd is. Dat had wel op zijn weg gelegen, omdat in de geldleningsovereenkomst niet is vastgelegd dat [eiser] een bedrag van € 50.000 aan [gedaagde] heeft geleend, maar is bepaald dat [eiser] dit bedrag aan [gedaagde] ter beschikking zal stellen door middel van een overschrijving naar de bankrekening van [gedaagde] . Om die reden zal de rechtbank de vordering van [eiser] voor het meerdere dan € 15.000 op basis van de geldleningsovereenkomst als onvoldoende gesteld afwijzen.
schuldbekentenis
4.8.
[eiser] baseert zijn vordering verder op een onderhandse akte, namelijk een door partijen getekende schuldbekentenis van 3 april 2015. In de schuldbekentenis is opgenomen dat [gedaagde] , de schuldenaar, wegens op die dag ter leen ontvangen gelden, aan [eiser] , de schuldeiser, € 75.000 verschuldigd is. Onderaan de overeenkomst staan twee handtekeningen, waaronder volgens [eiser] ook die van [gedaagde] . [eiser] heeft nader bewijs aangeboden dat [gedaagde] de overeenkomst daadwerkelijk heeft ondertekend.
4.9.
[gedaagde] betwist stellig dat hij de schuldbekentenis heeft ondertekend. Volgens [gedaagde] komen de handtekeningen onder de schuldbekentenis en zijn eigen handtekening niet overeen. Desgevraagd heeft [gedaagde] geantwoord dat hij de schuldbekentenis pas heeft gezien op het moment dat [eiser] hem daarmee heeft geconfronteerd. [gedaagde] betwist ook dat hij een bedrag van € 75.000 van [eiser] heeft ontvangen, zoals vermeld in de schuldbekentenis.
4.10.
[eiser] was tijdens de mondelinge behandeling niet aanwezig om vragen van de rechtbank te beantwoorden. Desgevraagd heeft de advocaat van [eiser] ter zitting geen inzicht kunnen verschaffen in de omstandigheden die geleid hebben tot het tekenen van de schuldbekentenis. Zo wist de advocaat niet wanneer, waar en hoe de schuldbekentenis tot stand is gekomen en is getekend. Evenmin wist de advocaat inlichtingen te verschaffen over hoe, waar of wanneer [eiser] het bedrag van € 75.000 aan [gedaagde] heeft betaald. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser] met een enkele onderhandse akte, zonder nadere toelichting, in het licht van de stellige ontkenning van [gedaagde] onvoldoende feiten en of omstandigheden gesteld die de conclusie kunnen rechtvaardigen dat [gedaagde] de schuldbekentenis heeft ondertekend en dat aan [gedaagde] daadwerkelijk € 75.000 ter beschikking is gesteld, zodat deze feiten niet zijn komen vast te staan. Omdat [eiser] ook geen enkel concreet aanknopingspunt heeft gegeven over de wijze waarop de schuldbekentenis is getekend of de betaling heeft plaatsgevonden, ziet de rechtbank evenmin aanleiding om in te gaan op het bewijsaanbod van [eiser] . De vordering van [eiser] voor zover gebaseerd op de schuldbekentenis van 3 april 2015 zal de rechtbank dan ook afwijzen.
buitengerechtelijke incassokosten
4.11.
[eiser] maakt aanspraak op vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten. [gedaagde] heeft op dit punt geen verweer gevoerd. De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is, nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. De rechtbank stelt vast dat [eiser] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De rechtbank zal de gevorderde incassokosten toewijzen tot het wettelijke tarief, behorend bij de toegewezen hoofdsom van € 15.000. Dit is een bedrag van € 925.
wettelijke rente
4.12.
De gevorderde wettelijke rente zal als onweersproken en op de wet gegrond worden toegewezen over de door de rechtbank toegewezen hoofdsom en buitengerechtelijke incassokosten, te rekenen vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van volledige betaling.
proceskosten en nakosten
4.13.
Omdat de vordering van [eiser] slechts gedeeltelijk is toegewezen en partijen over en weer in het ongelijk gesteld zijn, zal de rechtbank de proceskosten compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Omdat de rechtbank de proceskosten compenseert en geen volledige kostenveroordeling uitspreekt, wijst de rechtbank de gevorderde nakosten af.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 15.925, vermeerderd met de wettelijke rente over het toegewezen bedrag met ingang van 6 september 2021 tot de dag van volledige betaling;
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door J.J. Balfoort en in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2022.