ECLI:NL:RBDHA:2022:15750

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 augustus 2022
Publicatiedatum
28 maart 2023
Zaaknummer
NL22.16203
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 augustus 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Tunesische eiser. De eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 18 augustus 2022 was genomen, waarin de maatregel van bewaring werd opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende gronden waren voor de maatregel, waarbij de staatssecretaris had aangegeven dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat er een risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken.

De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, die stelde dat hij lijdt aan slaapproblemen en dat de detentie hem onevenredig zwaar viel, niet gevolgd. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet had onderbouwd dat de gevraagde medicatie noodzakelijk was en dat de aanwezige medische zorg in het detentiecentrum adequaat was. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de staatssecretaris voortvarend genoeg had gehandeld in de procedure rondom de aanvraag van een laissez-passer bij de Tunesische autoriteiten.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.16203

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.H.K. van Middelkoop),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: W. Vrooman).

Procesverloop

Bij besluit van 18 augustus 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep is ook een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 29 augustus 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en tolk [tolk]. Verweerder heeft zich - per telefoon - laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Tunesische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [datum].
Liggen er voldoende gronden aan de maatregel ten grondslag?
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2.1
Eiser heeft van de hiervoor genoemde gronden alleen de zware gronden genoemd onder 3d en 3i bestreden. Ter zitting heeft verweerder de zware grond 3i laten vallen. De overige gronden, 3a, 3b, 3c, 4a, 4c en 4d heeft eiser niet betwist en zijn naar het oordeel van de rechtbank door verweerder voorzien van een juiste motivering. Daarmee blijven er voldoende gronden over die de maatregel kunnen dragen, zoals eiser ook ter zitting heeft erkend. De rechtbank laat daarom een bespreking van de betwiste gronden achterwege.
Heeft verweerder een lichter middel moeten toepassen?
3. Eiser voert aan dat hij lijdt aan slaapproblemen. In Zwitserland heeft hij daar valium en Quetiapine voor gekregen. In detentiecentrum Rotterdam heeft hij melding gemaakt van zijn slapeloosheid en de genoemde medicatie gevraagd, maar daar is niet op gereageerd. Eiser voert aan dat de detentie hem vanwege zijn slaapproblemen onevenredig zwaar valt en dat een belangenafweging daarom in zijn voordeel dient uit te vallen.
3.1
De rechtbank volgt eiser hierin niet. Eiser heeft enkel aangegeven dat hij medicatie voor zijn slaapproblemen wenst, maar heeft niet onderbouwd dat deze medicatie voor hem noodzakelijk is. Verweerder heeft terecht gewezen op de in het detentiecentrum aanwezige medische/psychiatrische zorg waartoe eiser zich kan wenden. De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat de bedoelde zorg niet aanwezig en niet adequaat is. Eiser heeft niet onderbouwd dat de maatregel door zijn slaapproblemen onevenredig bezwarend voor hem is. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft verweerder voortvarend genoeg gehandeld?
4. Op 19 augustus 2022 heeft verweerder een aanvraag voor het verstrekken van een laissez-passer (lp) ingediend bij de Dienst Interne Aangelegenheden (DIA). De DIA heeft op 26 augustus 2022 de lp-aanvraag bij de Tunesische autoriteiten ingediend. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder niet voortvarend handelt.
4.1
Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de DIA de lp-aanvraag beoordeelt voordat deze wordt ingediend bij de betreffende autoriteiten. In dit geval bleek dat er nog vingerafdrukken bij eiser moesten worden afgenomen. De rechtbank ziet in deze gang van zaken onvoldoende reden om te concluderen dat verweerder niet voortvarend genoeg handelt. De beroepsgrond slaagt niet.
Zijn er nog andere redenen om de maatregel onrechtmatig te achten?
5. Ook ambtshalve is de rechtbank niet gebleken dat de maatregel onrechtmatig is opgelegd.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wijst de rechtbank ook het verzoek om schadevergoeding af.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, rechter, in aanwezigheid van mr. S.L.L. Rovers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.