In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 december 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om proceskostenvergoeding. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. D.G. Metselaar, had een verzoek ingediend om vergoeding van zijn proceskosten na het intrekken van zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door M. Noslin. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris op 4 april 2022 een besluit heeft genomen, waardoor verzoeker zijn beroep heeft ingetrokken.
De rechtbank overweegt dat op basis van artikel 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht en het Besluit proceskosten bestuursrecht, een partij de proceskosten van de tegenpartij kan laten betalen. Verweerder heeft geen bezwaar gemaakt tegen de vergoeding van de proceskosten van verzoeker. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 379,50, gebaseerd op 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor van 0,5.
Daarnaast moet verweerder het griffierecht van € 184,- aan verzoeker vergoeden. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep van verzoeker van licht gewicht is, aangezien het enkel ging om de vraag of de beslistermijn was overschreden. De uitspraak is openbaar gemaakt op 22 december 2022, waarbij verweerder is veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan verzoeker.