ECLI:NL:RBDHA:2022:15591

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 augustus 2022
Publicatiedatum
28 februari 2023
Zaaknummer
AWB - 21 _ 7629
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de weigering van vergoeding voor medicinale wietolie aan gewezen militairen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 augustus 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de weigering van de minister van Defensie om een financiële tegemoetkoming te verlenen voor de kosten van medicinale wietolie (MC) aan eiseres, een gewezen militair. Eiseres, die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is verklaard, had een aanvraag ingediend voor vergoeding van de kosten van MC, die zij gebruikt als pijnbestrijding. De minister heeft het verzoek afgewezen, met het argument dat de regelgeving geen mogelijkheid biedt voor vergoeding aan gewezen militairen. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat er ongerechtvaardigd onderscheid wordt gemaakt tussen actieve en gewezen militairen en dat de minister niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom zij geen recht heeft op vergoeding.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verwijzing in de regelgeving naar de SZVK-polis onjuist is en dat er een ongerechtvaardigd onderscheid wordt gemaakt tussen actieve en gewezen militairen. De rechtbank oordeelt dat het besluit van de minister vernietigd moet worden, omdat het niet voldoet aan de vereisten van de wet en de specifieke situatie van eiseres niet in aanmerking is genomen. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de minister opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank ook heeft bepaald dat de minister het griffierecht en de proceskosten van eiseres moet vergoeden. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van de belangen van gewezen militairen in vergelijkbare situaties.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/7629 ABP

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. M.J. de Haas),
en

de minister van Defensie, voor deze de Stichting Pensioenfonds ABP, verweerder

(gemachtigde: P.J.H. Souren).

Procesverloop

Bij besluit van 21 juni 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om een financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van medicinale wietolie (medicinale cannabisolie, MC) afgewezen.
Bij besluit van 15 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2022.
Eiseres heeft, bijgestaan door haar gemachtigde, via een beeldverbinding deelgenomen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, die via een audioverbinding heeft deelgenomen.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres, sergeant der eerste klasse, was aangesteld bij het beroepspersoneel voor
bepaalde tijd (BBT) bij het Commando Landstrijdkrachten. In 2019 is dienstverband aanvaard voor een aandoening van de halswervelkolom per 8 november 2017. Voor een aandoening van de huid is geen dienstverband aanvaard. Eiseres is door het UWV volledig en duurzaam arbeidsongeschikt verklaard. Aan eiseres is met ingang van 1 maart 2020 eervol ontslag verleend uit de militaire dienst. Eiseres heeft op 7 juni 2021 voor het eerst een aanvraag om een financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van MC (Bediol) vanwege haar dienstverbandaandoening ingediend. Zij gebruikt MC als pijnbestrijding die bij haar beter werkt dan andere reguliere middelen. Verweerder heeft dit verzoek afgewezen.
De standpunten van partijen
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het op basis van de van toepassing zijnde regelgeving niet mogelijk is om het verzoek van eiseres toe te wijzen. [1]
Er zijn geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan moet worden afgeweken van het beleid.
3. Eiseres heeft aangevoerd dat de MC niet wordt vergoed door haar ziektekostenverzekeraar en daarom heeft zij verweerder gevraagd om een vergoeding. De gewezen militair met een dienstverbandaandoening heeft aanspraak op vergoeding van de ziektekosten die daarmee verband houden. [2] De verwijzing in artikel 91a van het AMAR naar artikel 90a, derde lid, van het AMAR is foutief en er is geen ministeriële regeling waarin artikel 91a van het AMAR is uitgewerkt. Zij verwijst onder meer naar de brief van de hoofddirecteur Personeel van 14 februari 2020. Eiseres stelt dat vanuit de SZVK [3] -polis wel een vergoeding kan worden toegekend aan actief dienende militairen, ongeacht of zij lichamelijke of psychische klachten hebben. Ook aan gewezen militairen met psychische klachten kan een vergoeding worden toegekend. Zij stelt dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom zij niet in aanmerking komt voor een vergoeding. Eiseres stelt dat zij een vergoeding dient te krijgen op grond van de hardheidsbepaling [4] , bezien in combinatie met de norm van goed werkgeverschap.
Het oordeel van de rechtbank
4.1.
Verweerder is, zoals vermeld in het verweerschrift en toegelicht ter zitting, met eiseres van mening dat de verwijzing in artikel 91a van het AMAR naar artikel 90a, derde lid, van het AMAR als onjuist moet worden beschouwd. Bedoeld is om te verwijzen naar artikel 90, tweede lid, van het AMAR, dat nader is uitgewerkt in de Regeling ziektekostenverzekering militairen (de Regeling). De SZVK geeft ten aanzien van actieve militairen uitvoering aan de Regeling op basis van de SZVK-polis. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat in het verleden is geregeld dat voor gewezen militairen dezelfde regeling moet gelden, maar dat voor deze groep de uitvoering door het ABP wordt gedaan en niet door de SZVK. Het ABP toetst voor deze groep de aanspraken analoog aan de SZVK-polis.
4.2.
In de brief van 14 februari 2020 is vermeld dat in 2018 is besloten dat de vergoeding van MC door het ABP per direct diende te stoppen, waarbij is voorzien in een afbouwregeling voor een groep van acht veteranen. Deze afbouwregeling is geëindigd op
1 januari 2020. Actief dienende militairen krijgen de MC wel vergoed via de SZVK, mits voorgeschreven door de militaire arts (of psychiater) en sprake is van de bestrijding van uitzendgerelateerde klachten. Het is wenselijk geacht om deze lijn door te trekken naar de uitvoeringspraktijk van de bijzondere zorgplicht voor veteranen die uit dienst zijn en die in behandeling zijn of uitbehandeld voor uitzendgerelateerde psychotraumatische problematiek. Vermeld is dat de uitkomsten van een lopend onderzoek door prof. dr. E. Vermetten onder een groep van 15 actief dienende militairen van belang is om een wetenschappelijke basis te krijgen voor de werking en effecten van MC voor sommige veteranen. Daarom wordt de vergoeding van MC voortgezet in ieder geval voor de duur van het onderzoek. Daarna zal opnieuw een afweging worden gemaakt over de vergoeding van de kosten van MC. Verweerder heeft op de zitting desgevraagd meegedeeld dat de brief van 14 februari 2020 niet is gepubliceerd en niet is aan te merken als beleid. Deze brief moet worden beschouwd als een interne gedragslijn.
4.3.
De rechtbank stelt vast dat artikel 7.1. van de SZVK-polisvoorwaarden de grondslag vormt voor de toekenning van de vergoeding van MC, maar alleen voor actieve militairen. Sinds 15 maart 2018 is het voor gewezen militairen – behoudens de afbouwregeling en de uitzonderingen genoemd in de brief van 14 februari 2020 – in beginsel niet mogelijk om MC vergoed te krijgen. De rechtbank is van oordeel dat met deze interne gedragslijn een ongerechtvaardigd onderscheid wordt gemaakt tussen actieve en gewezen militairen benoemd in artikel 91a van het AMAR. Het uitgangspunt van de verstrekkingen die verweerder onder artikel 91a van het AMAR doet, is immers dat deze door de analoge toepassing van de SZVK-polis gelijk zijn aan de verstrekkingen aan actieve militairen. Voorstelbaar is dat in voorkomende gevallen het maken van onderscheid desalniettemin mogelijk is voor zover dit samenhangt met de aard of verschillende eigenschappen van de onderscheiden groepen. Hiervan is in dit geval echter geen sprake, nu het gemaakte onderscheid zijn grond vindt in de omstandigheid dat twijfels bestaan over de werkzaamheid van MC. Dit heeft ertoe geleid dat het middel in de reguliere zorg uit het basispakket van zorgverzekeraars is verwijderd. Deze omstandigheid kan ertoe leiden dat geoordeeld wordt dat MC ook niet meer onder de SZVK-polis moet worden vergoed. In dat geval zouden actieve noch gewezen militairen MC vergoed krijgen. Het kan echter niet zo zijn dat MC enkel op grond van deze omstandigheid wel aan de ene, maar niet aan de andere groep mag worden verstrekt. Hierom komt het besluit al voor vernietiging in aanmerking.
5. Echter, zelfs als de gedragslijn in beginsel onverkort zou mogen worden toegepast, bestaat aanleiding te bezien of de specifieke situatie van eiseres aanleiding vormt om daarvan af te wijken. Hierbij moeten alle relevante gegevens worden betrokken, waaronder de medische gegevens van eiseres. Ook dit heeft verweerder nagelaten in het bestreden besluit.
6. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. Het is aan verweerder om het geconstateerde gebrek te herstellen. De rechtbank kan niet zelf in de zaak voorzien vanwege de aard van de kwestie. Verweerder dient met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar.
7. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten en stelt deze kosten vast op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Deze kosten worden voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op
€ 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,-, wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
€ 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 augustus 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening

Voetnoten

1.het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR), de Regeling ziektekostenverzekering militairen. Artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
2.Artikel 91a van het AMAR
3.Stichting ZiektekostenVerzekering Krijgsmacht (SZVK)
4.Artikel 8.6. van de Algemene verzekeringsvoorwaarden Stichting ZiektekostenVerzekering Krijgsmacht 2021 (SZVK)