In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het beroep van eiser tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een aanvraag ingediend, maar verweerder had niet tijdig beslist. Op 18 augustus 2022 heeft verweerder alsnog een inwilligend besluit genomen, maar eiser wenst dat de rechtbank de bestuurlijke dwangsom vaststelt en verweerder in de proceskosten veroordeelt. De rechtbank heeft partijen gevraagd of een zitting nodig was, maar omdat er geen verzoek om een zitting is gedaan, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
De rechtbank overweegt dat als een bestuursorgaan niet tijdig beslist, de betrokkene in beroep kan gaan. Verweerder heeft inmiddels een besluit genomen, waardoor de rechtbank niet meer hoeft op te dragen dat verweerder beslist. Eiser heeft het beroep niet ingetrokken, maar de rechtbank oordeelt dat het beroep niet-ontvankelijk is. Dit betekent dat de rechtbank geen uitspraak doet over de vraag of eiser gelijk had met zijn beroep.
Eiser heeft ook verzocht om de hoogte van de verbeurde dwangsom vast te stellen. De rechtbank verwijst naar de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND, die bepaalt dat bepaalde artikelen van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing zijn op besluiten op asielaanvragen. De rechtbank concludeert dat verweerder geen bestuurlijke dwangsom verschuldigd is en dat het beroep tegen het inwilligend besluit ongegrond is.
Wat betreft de proceskosten, oordeelt de rechtbank dat verweerder moet worden veroordeeld in de kosten die eiser heeft gemaakt, omdat het bestreden besluit te laat is genomen. De rechtbank stelt de proceskosten vast op € 379,50, omdat de zaak alleen over de overschrijding van de beslistermijn ging. De rechtbank verklaart het beroep tegen het niet-tijdig beslissen niet-ontvankelijk en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond, en veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser.