In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het beroep van eiseres tegen het niet-tijdig beslissen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op haar aanvraag. Eiseres had op 25 februari 2022 een inwilligend besluit ontvangen, maar wilde dat de rechtbank de bestuurlijke dwangsom vaststelt en verweerder in de proceskosten veroordeelt. De rechtbank heeft partijen gevraagd of een zitting nodig was, maar omdat er geen verzoek om een zitting kwam, is het onderzoek gesloten zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat als een bestuursorgaan niet tijdig beslist, de betrokkene in beroep kan gaan. Eiseres heeft dit gedaan, maar omdat verweerder inmiddels een besluit heeft genomen, is het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft geen uitspraak gedaan over de vraag of eiseres gelijk had, omdat verweerder inmiddels aan de verzoeken van eiseres heeft voldaan. Eiseres had geen belang meer bij haar oorspronkelijke beroep.
Wat betreft de proceskosten heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder in de kosten van eiseres moet worden veroordeeld, omdat het bestreden besluit te laat is genomen. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 379,50, rekening houdend met de wegingsfactor voor de aard van de zaak. Verweerder heeft geen bezwaar gemaakt tegen de proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gemaakt op 6 december 2022.