In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 december 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Guinese eiser. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De eiser, geboren in 1991, had verklaard dat hij na een staatsgreep in Guinee op 5 september 2021 spandoeken had opgehangen om de vrijlating van de afgezet president Condé te eisen. Hij werd vervolgens door het leger opgepakt, mishandeld en in detentie gehouden. Na een ontsnapping uit detentie vluchtte hij naar Nederland.
De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom de politieke overtuiging van de eiser niet als fundamenteel werd beschouwd. De rechtbank vond dat de verklaringen van de eiser over zijn politieke overtuiging en de omstandigheden waaronder hij handelde, niet summier of vaag waren, zoals de Staatssecretaris had gesteld. De rechtbank wees erop dat de eiser in een gevaarlijke situatie handelde en dat zijn acties niet ongeloofwaardig waren, gezien de context van de staatsgreep en de daaropvolgende repressie.
De rechtbank heeft de Staatssecretaris opgedragen om binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen over de asielaanvraag van de eiser, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 1.518,-.