ECLI:NL:RBDHA:2022:15557
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvragen en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 28 oktober 2022 uitspraak gedaan in de zaken NL22.19936 en NL22.19938. De eisers, vertegenwoordigd door mr. S.R. Nohar, hebben beroep ingesteld tegen besluiten van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. E. van Hoof, waarin hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling zijn genomen. De reden hiervoor was dat Frankrijk op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvragen, en de Franse autoriteiten hebben ingestemd met deze verantwoordelijkheid.
Eisers hebben aangevoerd dat zij in Frankrijk te maken hebben gehad met onmenselijke omstandigheden, waaronder twee miskramen, en dat dit in strijd is met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank overweegt echter dat verweerder in het algemeen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Frankrijk. Eisers hebben niet aangetoond dat er in hun specifieke geval sprake is van structurele gebreken in het Franse asiel- en opvangsysteem of dat zij het risico lopen op een behandeling die in strijd is met het EVRM.
De rechtbank concludeert dat de omstandigheden van eisers niet zo bijzonder zijn dat verweerder een uitzondering had moeten maken op de Dublinverordening. De beroepen van eisers worden ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 28 oktober 2022, en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.