Overwegingen
1. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.1
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen.2
Is het beroep van eisers ontvankelijk en gegrond?
3. Het bestuursorgaan beslist op een aanvraag binnen 90 dagen.3 De aanvragen zijn bij
1. Op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2 Dit volgt uit artikel 6:2 en 6:12 van de Awb.
3 Op grond van artikel 2u van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
verweerder ingediend op 29 september 2021. Verweerder heeft de beslistermijn verlengd met drie maanden.4 Verweerder had dus uiterlijk op 29 maart 2022 moeten beslissen. De rechtbank stelt vast dat deze beslistermijn is overschreden. De rechtbank stelt verder vast dat eisers verweerder op 11 mei 2022 in gebreke hebben gesteld en dat sindsdien twee weken zijn verstreken. Het beroep is ontvankelijk en gegrond.
Welke beslistermijn legt de rechtbank aan verweerder op?
4. De rechtbank geeft in beginsel een termijn van twee weken na de dag van verzending van de uitspraak om alsnog een besluit te nemen.5 Er kunnen omstandigheden zijn die er voor zorgen dat de rechtbank een andere termijn geeft.6
5. Verweerder verzoekt de rechtbank in het verweerschrift om een beslistermijn van acht weken op te leggen. Verweerder geeft aan op verzoek van referent uitstel te hebben verleend voor het aanleveren van alle documenten. Inmiddels heeft verweerder de stukken ontvangen en verzoekt daarom een termijn van acht weken waarbinnen de referent kan worden gehoord en een besluit op de aanvragen kan worden genomen.
6. De rechtbank beslist dat van verweerder mag worden verwacht dat er nu binnen twee weken een besluit wordt genomen. Verweerder heeft na de ontvangst van stukken op 1 augustus 2022 ruim de tijd gehad om een besluit te nemen. De rechtbank zal daarom aan verweerder een termijn van twee weken opleggen om te beslissen op de aanvragen. Deze termijn begint na de dag van verzending van deze uitspraak.
Legt de rechtbank verweerder een dwangsom op?
7. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. In overeenstemming met het beleid voor vreemdelingenzaken, dat door het Landelijk Overleg Vakinhoud Bestuursrecht per 25 maart 2020 is gewijzigd, wordt het maximum
bepaald op € 7.500,-. Omdat de aanvragen ten behoeve van eisers gelijktijdig is gedaan en zij gezinsleden zijn, brengt een redelijke wetstoepassing met zich dat de zaken van eisers in dit geval worden beschouwd als samenhangende zaken en één dwangsom wordt toegekend voor hen gezamenlijk.
8. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eisers gelijk krijgen en dat verweerder binnen
twee wekenalsnog een besluit op de aanvragen bekend moet maken. Als verweerder dat niet doet, moet hij een dwangsom betalen.
9. Omdat het beroep gegrond is krijgen eisers ook een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) is dit een vast bedrag omdat eisers een professionele (juridische) hulpverlener hebben ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 379,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 0,5).
4 Op grond van artikel 2u van de Vw.
5 Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
6 Op grond van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
10. Verder beschouwt de rechtbank deze zaken vanwege de inhoud als samenhangende zaken. Daarom blijft de hoogte van de vergoeding beperkt tot het bedrag dat in een zaak zou worden toegekend (artikel 3 Bpb).
11.
Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het griffierecht van € 184,- aan eisers betalen.