In deze zaak heeft eiser op 20 november 2019 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf als nareiziger in het asielproces. Deze aanvraag is op 16 september 2021 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. Eiser heeft op 13 oktober 2021 pro forma bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, waarbij de bezwaargronden op 20 december 2021 zijn aangevuld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris niet tijdig op het bezwaar heeft beslist, wat aanleiding gaf voor eiser om beroep in te stellen. De rechtbank heeft partijen gevraagd of een zitting nodig was, maar omdat partijen geen zitting hebben aangevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten zonder zitting.
De rechtbank heeft overwogen dat de beslistermijn van negentien weken is overschreden en dat eiser op 25 juni 2022 in gebreke heeft gesteld. Hierdoor is het beroep ontvankelijk en gegrond verklaard. De rechtbank heeft de Staatssecretaris opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit op het bezwaar bekend te maken. Tevens is er een bestuurlijke dwangsom vastgesteld van € 1.442,-, omdat de maximale termijn van 42 dagen is overschreden. Daarnaast is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-.
Eiser heeft recht op een vergoeding van de proceskosten, die door de Staatssecretaris moeten worden betaald. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 379,50, en het griffierecht van € 184,- moet ook door de Staatssecretaris aan eiser worden vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson op 23 december 2022 en is openbaar gemaakt.