ECLI:NL:RBDHA:2022:15517

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 december 2022
Publicatiedatum
23 februari 2023
Zaaknummer
NL22.17871
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf en proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft eiser op 20 november 2019 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf als nareiziger in het asielproces. Deze aanvraag is op 16 september 2021 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. Eiser heeft op 13 oktober 2021 pro forma bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, waarbij de bezwaargronden op 20 december 2021 zijn aangevuld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris niet tijdig op het bezwaar heeft beslist, wat aanleiding gaf voor eiser om beroep in te stellen. De rechtbank heeft partijen gevraagd of een zitting nodig was, maar omdat partijen geen zitting hebben aangevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten zonder zitting.

De rechtbank heeft overwogen dat de beslistermijn van negentien weken is overschreden en dat eiser op 25 juni 2022 in gebreke heeft gesteld. Hierdoor is het beroep ontvankelijk en gegrond verklaard. De rechtbank heeft de Staatssecretaris opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit op het bezwaar bekend te maken. Tevens is er een bestuurlijke dwangsom vastgesteld van € 1.442,-, omdat de maximale termijn van 42 dagen is overschreden. Daarnaast is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-.

Eiser heeft recht op een vergoeding van de proceskosten, die door de Staatssecretaris moeten worden betaald. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 379,50, en het griffierecht van € 184,- moet ook door de Staatssecretaris aan eiser worden vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson op 23 december 2022 en is openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.17871
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. J.E. Jalandoni), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 20 november 2019 een machtiging tot voorlopig verblijf - nareizigers asiel. Bij besluit van 16 september 2021 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen.
Op 13 oktober 2021 heeft eiser pro forma bezwaar ingediend tegen deze afwijzing. De bezwaargronden zijn op 20 december 2021 door eiser aangevuld.
Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend, omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op zijn bezwaar.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.1
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een bezwaar beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen.2
Is het beroep van eiser ontvankelijk en gegrond?
3. Verweerder heeft een beslistermijn van negentien weken.3 Door het herstelverzuim
1. Op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2 Dit volgt uit artikel 6:2 en 6:12 van de Awb.
3 Dit staat in artikel 76 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
voor het aanleveren van aanvullende informatie, is de beslistermijn met dertien dagen opgeschort.4 Vervolgens heeft verweerder de beslistermijn verlengd met zes weken.5 Verweerder had dus uiterlijk op 19 mei 2022 moeten beslissen.
4. De rechtbank stelt vast dat deze beslistermijn is overschreden. De rechtbank stelt verder vast dat eiser verweerder op 25 juni 2022 in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien twee weken zijn verstreken. Het beroep is ontvankelijk en gegrond.
Welke beslistermijn legt de rechtbank aan verweerder op?
5. De rechtbank geeft in beginsel een termijn van twee weken na de dag van verzending van de uitspraak om alsnog een besluit te nemen.6 Er kunnen omstandigheden zijn die er voor zorgen dat de rechtbank een andere termijn geeft.7
6. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. De rechtbank is niet van bijzondere omstandigheden gebleken. De rechtbank bepaalt daarom dat verweerder binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op het bezwaar bekend moet maken.
Heeft verweerder een bestuurlijke dwangsom verbeurd?
7. Op verzoek stelt de rechtbank de hoogte vast van de bestuurlijke dwangsom die verweerder op grond van afdeling 4.1.3 van de Awb is verschuldigd.8 Eiser heeft verzocht deze dwangsom vast te stellen. Verweerder is de maximale dwangsom verschuldigd, omdat meer dan 42 dagen zijn verstreken na de dag als bedoeld in artikel 4:17, derde lid, van de Awb. De rechtbank stelt de verbeurde dwangsom daarom vast op € 1.442,-.
Legt de rechtbank verweerder een dwangsom op?
8. De rechtbank bepaalt in deze zaak met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb, dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-.
Conclusie en gevolgen
9. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en dat verweerder binnen twee weken alsnog een besluit op het bezwaar bekend moet maken. Als verweerder dat niet doet, moet hij een dwangsom betalen.
10. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser ook een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 379,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 0,5).
4 Dit staat in artikel 7:1, tweede lid, van de Awb.
5 Dit staat in artikel 7:10, derde lid, van de Awb.
6 Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
7 Op grond van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
8 Dit staat in art. 8:55c van de Awb.
11. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiser betalen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op om
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag,
waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 379,50;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- dat eiser heeft betaald, moet betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van
B.L. Duteweert, griffier.
23 december 2022
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Documentcode: [documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.