ECLI:NL:RBDHA:2022:15504

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 december 2022
Publicatiedatum
23 februari 2023
Zaaknummer
NL22.20187
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van eerdere procedures en veiligheidssituatie in Haïti

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 december 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een eiser met de Haïtiaanse nationaliteit. De eiser had een opvolgende asielaanvraag ingediend, waarin hij stelde dat de veiligheidssituatie in Haïti was verslechterd en dat hij gevaar liep bij terugkeer. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de eiser geen nieuwe elementen of bevindingen heeft aangevoerd die niet al in eerdere procedures waren behandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eerdere asielaanvragen van de eiser, die op 10 februari 2022 en 28 juni 2022 waren ingediend, reeds waren afgewezen. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, waaronder nieuwsberichten over de algehele veiligheidssituatie in Haïti, niet als nieuw of relevant beschouwd voor de beoordeling van de huidige aanvraag. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de opvolgende asielaanvraag terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat er geen nieuwe feiten zijn die een herbeoordeling rechtvaardigen. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.20187

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. N. van Bremen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.K. Ruijzendaal).

Procesverloop

Bij besluit van 2 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (hierna: asielaanvraag) in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.20188, op 3 november 2022 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1.1.
Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Haïtiaanse nationaliteit.
Voorgaande asielprocedures
1.2.
Hij heeft op 10 februari 2022 een eerste asielaanvraag ingediend. Hieraan heeft hij ten grondslag gelegd dat hij in juni of juli 2020 achtervolgd is door onbekenden, waardoor hij met zijn auto in een ravijn is gestort. Verder voelt eiser zich bedreigd door de ex-vriend van zijn vriendin en vindt hij Haïti een onveilig land waar hij geen bestaan kan opbouwen. Verweerder heeft de oorspronkelijke asielaanvraag bij besluit van 14 maart 2022 met toepassing van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) afgewezen als ongegrond. Bij uitspraak van 10 mei 2022 heeft deze rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard. Het besluit van 14 maart 2022 staat met de uitspraak van 1 juni 2022 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) in rechte vast.
1.3.
Op 28 juni 2022 heeft eiser opnieuw een asielaanvraag ingediend. Aan zijn opvolgende asielaanvraag heeft hij ten grondslag gelegd dat hij gevaar loopt in Haïti en heeft hij aan zijn oorspronkelijke asielaanvraag toegevoegd dat vijf van zijn vrienden door een bende om het leven zijn gekomen. Eiser vreest hetzelfde lot bij terugkeer naar Haïti. Verweerder heeft de opvolgende asielaanvraag bij besluit van 15 juli 2022 met toepassing van artikel 31, eerste lid, in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw afgewezen als kennelijk ongegrond. Bij uitspraak van 10 augustus 2022 heeft deze rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard. Het besluit van 15 juli 2022 staat met de uitspraak van 30 augustus 2022 van de Afdeling in rechte vast.
Huidige asielprocedure
1.4.
Op 22 september 2022 heeft eiser wederom een asielaanvraag ingediend. Hieraan heeft hij – kort samengevat – ten grondslag gelegd dat uit nieuwsberichten blijkt dat de situatie in Haïti verder is verslechterd ten opzichte van zijn vorige procedures. Daarnaast had verweerder volgens eiser onderzoek moeten doen naar de veiligheidssituatie in Haïti. Verder is in de voorgaande procedure gesteld dat hij zich bij problemen kan wenden tot de Haïtiaanse autoriteiten. Hij kan deze bescherming echter niet inroepen. Uit een overgelegde video blijkt dat een hoge politieofficier is vermoord, aldus eiser. Ter onderbouwing hiervan heeft eiser de volgende documenten overgelegd:
- een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 8 september 2022 (zaaknummer NL22.5098);
- het nieuwsbericht “Violent civil unrest in Haiti hampers aid delivery” van de Verenigde Naties van 16 september 2022;
- het nieuwsbericht “Barbecue gang converts Haiti’s largest fuel storage area into a barricade” van Dominican Today van 22 september 2022; en
- het bericht “Security Council open briefing on the current security crisis in Haiti” van de United Nations Integrated Office in Haïti (BINUH) van 26 september 2022.
Het bestreden besluit
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van 22 september 2022 bij het bestreden besluit op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser geen nieuwe elementen of bevindingen heeft aangevoerd. Met zijn verklaring afgelegd tijdens het gehoor opvolgende asielaanvraag heeft eiser voortgeborduurd op het asielrelaas van zijn vorige procedure. In de vorige procedure is ook al vast komen te staan dat in Haïti geen sprake is van een artikel 15c situatie. Verder heeft eiser documenten overgelegd, maar deze zien niet op de persoonlijke situatie van eiser. Eisers verklaringen over de algehele veiligheidssituatie in Haïti kunnen evenmin als nieuw element of bevinding worden aangemerkt.
Beoordeling van de beroepsgronden door de rechtbank
Nieuwe elementen of bevindingen
3. De vraag die moet worden beantwoord is of eiser aan zijn opvolgende asielaanvraag nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag heeft gelegd. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en is daarmee van oordeel dat verweerder eisers opvolgende asielaanvraag niet-ontvankelijk heeft kunnen verklaren. De rechtbank overweegt als volgt.
3.1.
Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) in de zaak L.H. tegen Nederland van 10 juni 2021 (ECLI:EU:C:2021:478) volgt dat de beoordeling die verweerder in het kader van artikel 40, tweede en derde lid, van Richtlijn 2013/32/EU (Procedurerichtlijn) in geval van opvolgende asielaanvragen moet maken, uit twee stappen bestaat. Daarbij verwijst de rechtbank naar de uitspraken van de Afdeling van 26 januari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:208) en 15 september 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2699).
3.2.
Stap 1 is de beoordeling van de ontvankelijkheid van de aanvraag. Deze stap bestaat uit twee fasen.
3.3.
Stap 1, fase 1
Fase 1 is het onderzoek of er nieuwe elementen of bevindingen zijn, of door de vreemdeling zijn voorgelegd, in verband met de behandeling van de vraag of hij in aanmerking komt voor internationale bescherming. Uit punt 50 van het arrest L.H. volgt dat elementen of bevindingen nieuw zijn wanneer die niet werden onderzocht in het kader van het op de vorige asielaanvraag genomen besluit en waarop dat besluit niet kon worden gebaseerd (zie ook punt 42 van het arrest van het Hof in de zaak X.Y. tegen Oostenrijk van 9 september 2021 (ECLI:EU:C:2021:710)). Alleen als er nieuwe elementen of bevindingen zijn ten opzichte van de eerdere asielaanvraag, komt de staatssecretaris toe aan fase 2.
3.4.
Stap 1, fase 2
Fase 2 is het onderzoek of de nieuwe elementen en bevindingen de kans aanzienlijk groter maken dat de vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming. Het Hof overweegt dat moet zijn voldaan aan beide in fase 1 en fase 2 genoemde ontvankelijkheidsvereisten, maar benadrukt dat het gaat om afzonderlijke vereisten.
3.5.
Pas als aan beide ontvankelijkheidsvereisten is voldaan, moet verweerder overgaan tot stap 2, die inhoudt dat hij de opvolgende asielaanvraag inhoudelijk beoordeelt.
3.6.
De rechtbank stelt vast dat eiser aan zijn opvolgende asielaanvraag nieuwsberichten ten grondslag heeft gelegd die gaan over de algehele veiligheidssituatie in Haïti en die niet zien op eisers persoonlijke situatie. Hij heeft ook verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam van 8 september 2022. Deze ingebrachte stukken tonen aan dat de situatie in Haïti slecht is en dat de macht van bendes in Haïti in recente jaren ten koste van de macht van de autoriteiten is toegenomen. Verweerder heeft deze algehele veiligheidssituatie in Haïti echter onderzocht in het kader van eisers vorige asielaanvragen. Hij heeft beoordeeld dat hierin geen grond is gelegen voor asielverlening en deze beslissingen staan met de uitspraken van de Afdeling van 1 juni 2022 en 30 augustus 2022 in rechte vast. De rechtbank ziet in de door eiser ingebrachte stukken geen wezenlijk ander beeld van de algehele veiligheidssituatie in Haïti dan ten tijde van voornoemde uitspraken is uitgegaan. Eiser is er niet in geslaagd om met zijn opvolgende asielaanvraag aan te tonen dat sprake is van een dusdanige verslechtering van die situatie, dat het ingenomen standpunt van verweerder in de vorige procedures niet langer gehandhaafd kan blijven. Hij heeft dus geen nieuw element of bevinding aangevoerd ter staving van zijn asielverzoek dat nog niet werd onderzocht in het kader van de op het vorige verzoek genomen beslissing en waarop die beslissing niet kon worden gebaseerd (stap 1, fase 1 van het arrest L.H.).
3.7.
Eiser heeft ten slotte aangevoerd dat verweerder zich in de voorgaande procedures ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser zich in geval van problemen tot de autoriteiten van het Haïti kan wenden. Hij heeft daarbij een filmpje overgelegd waarin een politiechef wordt vermoord (zo staat tussen partijen genoegzaam vast). Ook deze grond leidt niet tot een ander oordeel. Ten eerste geldt dat eiser hiermee voortborduurt op zijn eerdere asielrelaas ten aanzien waarvan al onherroepelijk is komen vast te staan dat dit geen grond voor asiel oplevert. In de tweede plaats heeft verweerder bovendien kunnen overwegen dat de betreffende beelden niet zien op de persoonlijke situatie van eiser. Daarnaast heeft eiser met de beelden ook niet een wezenlijke verslechtering aannemelijk gemaakt ten opzichte van de algemene veiligheidssituatie zoals die ten tijde van zijn vorige asielprocedures is beoordeeld.
3.8.
Met het enkel overleggen van documenten, die weliswaar van een latere datum zijn dan de vorige asielprocedures, heeft eiser gelet op het voorgaande geen ander licht geworpen op wat inhoudelijk al bekend is omtrent de algehele veiligheidssituatie in Haïti. Verweerder heeft hierin geen aanleiding hoeven zien (nieuw) onderzoek te verrichten naar de algehele veiligheidssituatie in Haïti. De beroepsgrond slaagt dus niet.
Bahaddar-exceptie
4. Eiser betoogt verder dat de Bahaddar-exceptie (zoals overwogen in de uitspraak van de Afdeling van 22 juni 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1664) in het kader van het arrest Bahaddar tegen Nederland van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 19 februari 1998 (ECLI:CE:ECHR:1998:0219JUD002589494)) hier opgaat.
4.1.
Uit voornoemde uitspraak van de Afdeling volgt dat de bestuursrechter een nationale procedureregel, die tot een niet-ontvankelijk verklaring van de asielaanvraag leidt, buiten toepassing moet laten wanneer er omstandigheden zijn als bedoeld in paragraaf 45 van het arrest Bahaddar, om schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) te voorkomen. De Afdeling vervolgt in die uitspraak (onder 6.1) dat nationale procedureregels regels zijn die eisen stellen aan de inhoud van een beroepschrift en die voorschrijven binnen welke termijn een vreemdeling dat stuk indient. Het gaat dus om nationale regels die een ordelijke rechtsgang beogen te bewaken. Onder meer regels over de ontvankelijkheid van rechtsmiddelen, zoals vormvoorschriften (artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 85 van de Vw), regels over termijnen (artikel 6:7 en 6:9 van de Awb), over de omvang van het geding en geschil (artikelen 4:6, 8:1 en 8:69 van de Awb) en over de omvang van de toetsing van de rechtbank (artikelen 83 en 83a van de Vw) zijn zulke nationale procedureregels.
4.2.
Bahaddar omstandigheden doen zich voor als wat een vreemdeling heeft aangevoerd en overgelegd, onmiskenbaar tot het oordeel leidt dat verweerder bij uitzetting van die vreemdeling het refoulementverbod, neergelegd in artikel 3 van het EVRM, zou schenden. De drempel voor een geslaagd beroep op artikel 3 van het EVRM is echter hoog. Humanitaire omstandigheden in een land van herkomst geven volgens het EHRM slechts aanleiding om een schending van artikel 3 van het EVRM aan te nemen in zeer uitzonderlijke omstandigheden, waarin de situatie in dat land uiterst zorgelijk is. Naar het oordeel van de rechtbank is uit de stukken die door eiser nader zijn ingebracht van dergelijke omstandigheden niet gebleken. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om artikel 30a, eerste lid, onder d, van de Vw buiten toepassing te laten. De vraag of eiser een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling in Haïti is bovendien al beantwoord in de beslissing op eisers voorgaande asielaanvragen. De beroepsgrond slaagt niet.
5. De slotsom is dat verweerder de asielaanvraag van eiser, met toepassing van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw niet-ontvankelijk heeft kunnen verklaren.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Oonincx, rechter, in aanwezigheid van mr.S. Feijtel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.