Uitspraak
Rechtbank den haag
wonende te [woonplaats] ,
Rechtbank Den Haag
Op 28 februari 2022 heeft de meervoudige verschoningskamer van de Rechtbank Den Haag een beslissing genomen op het verschoningsverzoek van mr. A.J. Milius, rechter in de rechtbank Den Haag, in de zaak met parketnummer 96/030919-22. Het verzoek is ingediend door het Openbaar Ministerie, vertegenwoordigd door mr. I.G.M. Oostrom, tegen een verdachte die bijgestaan werd door mr. E.P. Eefting, advocaat te Assen. Het verschoningsverzoek is ingediend omdat de rechter een persoonlijke of zakelijke relatie heeft met een procespartij, wat de schijn van partijdigheid zou kunnen oproepen.
De procedure is niet ter zitting behandeld, aangezien een verschoningsverzoek niet verplicht is om in een openbare zitting te worden behandeld. De rechter heeft in zijn beoordeling aangegeven dat er uitzonderlijke omstandigheden zijn die de vrees voor partijdigheid rechtvaardigen. De verschoningskamer heeft geoordeeld dat het verzoek terecht is ingediend om de schijn van partijdigheid te vermijden. Dit heeft geleid tot de beslissing dat de behandeling van de hoofdzaak door een andere rechter moet worden overgenomen.
De verschoningskamer heeft het verzoek tot verschoning toegewezen en bepaald dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond op het moment van indiening van het verschoningsverzoek. Tevens is besloten dat een afschrift van deze beslissing zal worden toegezonden aan de betrokken partijen, waaronder de rechter en de procesdeelnemers.