ECLI:NL:RBDHA:2022:155

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 januari 2022
Publicatiedatum
13 januari 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 7854
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening omgevingsvergunning voor uitbreiding restaurant in Schoonhoven

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 6 januari 2022 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een omgevingsvergunning voor de uitbreiding van restaurant 'Eethuis de Waag' in Schoonhoven. Verzoekers, de Historische Vereniging Schoonhoven en een andere verzoeker, hebben bezwaar gemaakt tegen de verleende omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Krimpenerwaard. De vergunninghouder had een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van een bijbehorend bouwwerk van (overwegend) glas aan het restaurant, dat is gevestigd in een rijksmonument. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er een spoedeisend belang is voor de vergunninghouder, die snel wil beginnen met de bouw.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de beoordeling van de vergunning niet alleen afhangt van de welstandscriteria, maar ook van de regels van de beheersverordening en de bestemmingsplannen. De voorzieningenrechter heeft twijfels geuit over de deugdelijkheid van het advies van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit, maar heeft geconcludeerd dat deze twijfels niet voldoende zijn om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat het belang van de vergunninghouder om het bouwwerk te realiseren zwaarder weegt dan de belangen van de verzoekers.

De voorzieningenrechter heeft ook opgemerkt dat het bouwwerk relatief eenvoudig kan worden verwijderd als de bodemprocedure tot een andere uitkomst leidt. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van belangen in het bestuursrecht, vooral wanneer het gaat om de bescherming van monumenten en de ruimtelijke ordening.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/7854
uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 januari 2022 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

Historische Vereniging Schoonhoven en [verzoeker] , te Schoonhoven, verzoekers

(gemachtigde: mr. P.A. Willemsen),
tegen

het college van burgemeester en wethouders van Krimpenerwaard, verweerder

(gemachtigden: mr. S.N. van den Heykant).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij](vergunninghouder), te [woonplaats] .

Procesverloop

Bij besluit van 30 september 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het uitbreiden van restaurant ‘Eethuis de Waag’ in Schoonhoven.
Bij besluit van 6 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekers gegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd met een aanvullende motivering.
Verzoekers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 december 2021. [verzoeker] is verschenen evenals [A] namens de Historische Vereniging Schoonhoven. Zij zijn bijgestaan door hun gemachtigde en mr. [B] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld van [C] . Vergunninghouder is verschenen, vergezeld van [D] van [B.V.] B.V..

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Spoedeisend belang
2. De voorzieningenrechter overweegt dat verzoekers een spoedeisend belang hebben bij de verzochte voorlopige voorziening omdat vergunninghouder te kennen heeft gegeven dat hij binnenkort wil starten met de bouw van het bouwwerk.
Inhoudelijk
3. Vergunninghouder exploiteert een restaurant met een buitenterras aan [adres] [huisnummer] te [plaats] . Het restaurant is gevestigd in het als rijksmonument aangewezen pand ‘de Waag’ dat zich bevindt op een eveneens als rijksmonument aangewezen damoverkluizing. Op 13 maart 2020 heeft vergunninghouder een aanvraag gedaan om een omgevingsvergunning voor het uitbreiden van het restaurant in de vorm van een bijbehorend bouwwerk van (overwegend) glas. Dit bijbehorend bouwwerk is voorzien aan de voorzijde van het restaurant en zal in de plaats komen van een deel van het daar aanwezige terras.
4. Ten tijde van de aanvraag en het bestreden besluit gold ter plaatse de beheersverordening “Binnenstad Schoonhoven” (de beheersverordering). Ingevolge deze beheersverordening golden op de betrokken locatie de bouw- en gebruiksregels uit het bestemmingsplan “Binnenstad – herziening I – 2010”. Verder waren het “Parapluplan Cultuurhistorie en Archeologie” (Parapluplan cultuurhistorie) en het “Parapluplan Parkeren Krimpenerwaard” (Parapluplan parkeren) van kracht. Op 14 juli 2021 is het bestemmingsplan “Chw bestemmingsplan Binnenstad Schoonhoven” vastgesteld. Dit plan is op 14 oktober 2021 – kort na het bestreden besluit – in werking getreden.
5. Verweerder heeft bij het primaire besluit een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten ‘bouwen van een bouwwerk’, ‘het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan’ en ‘het wijzigen van een beschermd monument’.
Voor het vergunnen van de bouwactiviteit heeft verweerder gebruik gemaakt van de zogenoemde kruimelgevallenlijst uit artikel 4 van bijlage II bij het Besluit Omgevingsrecht (Bor). Het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan betreft in de eerste plaats de uitbreiding van het restaurant, nu op grond van de beheersverordening ter plaatse niet gebouwd mag worden. Daarnaast is ontheffing verleend van het Parapluplan parkeren, omdat het niet mogelijk was om voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein te realiseren. Toestemming voor het wijzigen van een beschermd monument was volgens verweerder nodig aangezien de uitbreiding van het restaurant is voorzien op de monumentale damoverkluizing en wordt geplaatst tegen het rijksmonument de Waag.
5.1.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd en de motivering aangevuld door toe te lichten dat het bouwplan voldoet aan de voorschriften en uitgangspunten van het – toen nog – ontwerpbestemmingsplan “Chw bestemmingsplan Binnenstad Schoonhoven”.
Advisering Commissie Ruimtelijke Kwaliteit
6. De besluitvorming van verweerder steunt voor de activiteiten ‘bouwen van een bouwwerk’ (welstand) en ‘wijzigen van een beschermd monument’ op een positief advies van de gemeentelijke Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK) van 10 augustus 2020. Ook het standpunt van verweerder dat het vergunde bouwwerk geen strijd oplevert met het Parapluplan cultuurhistorie steunt op dit advies. De voorzieningenrechter stelt vast dat deze drie activiteiten verschillende beoordelingskaders kennen. Met betrekking tot het aspect welstand dient te worden beoordeeld of het bouwwerk voldoet aan de redelijke eisen van welstand, zoals uitgewerkt in de Nota Ruimtelijke Kwaliteit Krimpenerwaard 2017 (Nota Ruimtelijke Kwaliteit). Bij het Parapluplan cultuurhistorie moet ingevolge artikel 14.2.3 van de regels van dat plan met name worden beoordeeld of het bouwwerk geen strijd oplevert met de beeldkwaliteitseisen van het beschermd stadsgezicht Schoonhoven. Ten slotte dient in het kader van de activiteit ‘wijzigen van een beschermd monument’ te worden beoordeeld of het belang van de monumentenzorg zich niet tegen vergunningverlening verzet.
6.1.
Uit het advies van de CRK blijkt naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet zonder meer dat bovengenoemde afzonderlijke beoordelingskaders afdoende in acht zijn genomen. Zo formuleert het advies een aantal randvoorwaarden waaraan het bouwwerk dient te voldoen, maar uit het advies wordt niet duidelijk of deze randvoorwaarden zijn gesteld ter bescherming van het beschermd stadsgezicht of met het oog op het belang van de monumentenzorg. Bovendien is voorshands niet duidelijk of het aangevraagde bouwwerk voldoet aan alle gestelde randvoorwaarden. In dit verband is van belang dat niet in geschil is dat het bouwwerk zal worden uitgevoerd met een deels bitumen dakbedekking en gedeeltelijk onder de overkapping van de Waag uitsteekt. Die omstandigheden staan naar voorlopig oordeel op gespannen voet met de door de CRK gestelde randvoorwaarden dat het bouwwerk aan de voorzijde ‘ruim terugliggend ten opzichte van de bestaande gootconstructie’ moet worden gerealiseerd en moet worden uitgevoerd ‘met ontspiegeld glas voor zowel de gevel als het dak, zodat de monumentale kapconstructie vanuit de serre zichtbaar blijft.’ Het is de voorzieningenrechter op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting niet duidelijk geworden waarom de CRK, ondanks deze klaarblijkelijke strijd met de gestelde randvoorwaarden, positief over het bouwplan heeft geadviseerd. Bij de voorzieningenrechter bestaat daarom twijfel over de vraag of verweerder ter onderbouwing van het bestreden besluit zonder meer naar het advies van de CRK heeft kunnen verwijzen. Een definitief oordeel hierover vergt echter een uitvoeriger beoordeling van het bouwplan en (de randvoorwaarden in) het advies van de CRK in het licht van de van belang zijnde wet- en regelgeving, waaronder de betrokken bestemmingsplannen en het flankerende beleid. Die beoordeling gaat het bestek van deze voorlopige voorzieningprocedure te buiten en zal te zijner tijd verricht moeten worden in de bodemprocedure.
De voorzieningenrechter ziet in de twijfel die bij hem leeft over de deugdelijkheid van het advies van de CRK evenwel geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Daartoe wordt als volgt overwogen.
Activiteit ‘bouwen van een bouwwerk’: welstand
7. De gronden van verzoekers richten zich ten aanzien van activiteit bouwen in de eerste plaats op het aspect welstand.
7.1.
De voorzieningenrechter stelt vast de CRK positief heeft geadviseerd over het bouwplan. Zoals hierboven is overwogen, zal in de bodemprocedure beoordeeld moeten worden of dit advies door verweerder ten grondslag mocht worden gelegd aan het in bezwaar gehandhaafde besluit. Dit betekent dat de voorzieningenrechter geen (voorlopig) oordeel zal geven over de rechtmatigheid van het bestreden besluit ten aanzien van het aspect welstand. De vraag of het bestreden besluit in afwachting van de uitspraak op het beroep geschorst dient te worden, moet daarom worden beantwoord aan de hand van een afweging van de betrokken belangen.
7.2.
De voorzieningenrechter acht in dit geval het belang van vergunninghouder om zo spoedig mogelijk het bouwwerk te kunnen bouwen en in gebruik te kunnen nemen zwaarwegender dan het belang van verzoekers dat erin is gelegen dat wordt voorkomen dat een bouwwerk wordt opgericht dat niet aan de redelijke eisen van welstand voldoet. De voorzieningenrechter kent hierbij doorslaggevende betekenis toe aan de toelichting van vergunninghouder dat het glazen bouwwerk binnen ongeveer een week weer kan worden verwijderd, mocht de uitkomst van de bodemprocedure daartoe aanleiding geven. Onomkeerbare gevolgen doen zich daarom niet voor. Om die reden ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
Activiteit ‘bouwen van een bouwwerk’: het Bouwbesluit 2012
8. Verzoekers hebben in het kader van de activiteit ‘bouwen van een bouwwerk’ eveneens naar voren gebracht dat zij twijfelen aan de juistheid van de constructieberekeningen van vergunninghouder. Zij vrezen met name dat de monumentale damoverkluizing het gewicht van het bouwwerk niet zal kunnen dragen.
8.1.
De vraag of een bouwplan voldoet aan het Bouwbesluit 2012 (Bouwbesluit) moet worden beantwoord aan de hand van een aannemelijkheidstoets: een omgevingsvergunning voor bouwen moet geweigerd worden, als de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van het bouwwerk voldoet aan de voorschriften in het Bouwbesluit. Verweerder heeft bij die toetsing beoordelingsruimte. Er hoeft dus niet te zijn aangetoond dat aan het Bouwbesluit wordt voldaan. De voorzieningenrechter verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 7 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2375.
8.2.
De constructiegegevens zijn door vergunninghouder aan verweerder overgelegd. Ter zitting hebben vergunninghouder en verweerder toegelicht dat met toepassing van artikel 2.7 van de Regeling Omgevingsrecht recentelijk nog een aantal gegevens zijn overgelegd en dat verweerder op korte termijn beslist over de goedkeuring hiervan. Pas na goedkeuring van deze gegevens kan daadwerkelijk met bouwen worden begonnen. De voorzieningenrechter ziet in de niet nader onderbouwde stelling van verzoekers dat zij betwijfelen of de damoverkluizing het bouwwerk zal kunnen dragen geen grond voor het voorlopig oordeel dat verweerder ten onrechte aannemelijk acht dat het bouwplan voldoet aan de eisen van het Bouwbesluit. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
Activiteit ‘het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan’: afwijken van de beheersverordening
9. Verzoekers betwisten de deugdelijkheid van de motivering die verweerder heeft gegeven voor het afwijken van de beheersverordening. Zij stellen dat het vergunde bouwwerk in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
9.1.
Niet in geschil is dat de omgevingsvergunning voor de activiteit ‘het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan’ in dit geval kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º, van de Wabo in samenhang met artikel 4, eerste lid, Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor).
9.2.
Toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2° van de Wabo, is een bevoegdheid van verweerder waarbij een belangenafweging dient plaats te vinden. Verweerder heeft hierbij beleidsruimte. Dat betekent dat verweerder de keuze heeft om zijn bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan al dan niet te gebruiken. De rechter beoordeelt of verweerder bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen om de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen. [1]
9.3.
Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat – kort gezegd – het restaurant tot een versterking van de zilverstad leidt en voldoet aan de voorschriften en uitgangspunten van het nieuwe bestemmingsplan “Chw bestemmingsplan Binnenstad Schoonhoven”. Verder past het bouwplan volgens verweerder binnen de Retailvisie Krimpenerwaard omdat hierin wordt gesteld dat concentratie en consolidatie van de horeca binnen de centrumgebieden een streefpunt is. Voorts heeft vergunninghouder bij de aanvraag een uitvoerige ruimtelijke motivering gevoegd van Buro SRO van 12 augustus 2020, die deel uitmaakt van de verleende omgevingsvergunning. De conclusie in die ruimtelijke motivering is dat het initiatief voldoet aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.
9.4.
In hetgeen verzoekers hebben aangevoerd ziet de voorzieningenrechter voorshands geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Ook het betoog van verzoekers dat verweerder ten onrechte de hardheidsclausule uit de Beleidsregels buitenplanse afwijkingsbevoegdheid 2015 gemeente Krimpenerwaard heeft toegepast, slaagt niet. Dit beleid beschrijft in welke gevallen verweerder medewerking verleent aan afwijking van het bestemmingsplan voor bijbehorende bouwwerken bij woningen, gebouwen voor maatschappelijke doeleinden en winkels. Naar voorlopig oordeel ziet dit beleid daarmee niet op het voorliggende geval, waarin een omgevingsvergunning is aangevraagd voor het realiseren van een bijbehorend bouwwerk bij een restaurant. Het beleid stond naar voorlopig oordeel reeds daarom niet aan vergunningverlening in de weg.
9.5.
Gelet op het voorgaande zal het standpunt van verweerder dat voor het bouwplan kon worden afgeweken van de beheersverordening, naar verwachting standhouden in de bodemprocedure. De voorzieningenrechter ziet daarom geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
Activiteit ‘het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan’: afwijken Parapluplan parkeren
10. Verzoekers voeren aan dat sprake zal zijn van parkeeroverlast door de realisatie van het bouwplan.
10.1.
In artikel 3.1.1 van de planregels van het Parapluplan parkeren is – voor zover hier van belang – opgenomen dat het bevoegd gezag slechts een omgevingsvergunning kan verlenen voor de activiteiten bouwen en/of het gebruiken van gronden en/of de activiteit handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Het bevoegd gezag kan op grond van artikel 3.1.2 bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1.1, indien:
( a) aanpassing van het bouwplan om alsnog te kunnen voorzien in voldoende parkeerruimte op eigen terrein redelijkerwijs niet kan worden verlangd;
( b) op een andere wijze is of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid om de toename van de parkeerbehoefte op te vangen;
( c) uit parkeeronderzoek blijkt dat de parkeerdruk in het openbaar gebied niet toeneemt.
10.2.
Niet in geschil is dat ter plaatse van het restaurant geen parkeergelegenheid kan worden gerealiseerd. Onder verwijzing naar diverse parkeeronderzoeken heeft verweerder toepassing gegeven aan artikel 2.12, eerste lid en onder a, onder 1º van de Wabo in samenhang met artikel 3.1.2 van de planregels. Volgens verweerder kan niet van vergunninghouder worden verlangd dat het bouwplan wordt aangepast om alsnog te voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Verder is op een andere wijze voorzien in voldoende parkeergelegenheid, nu in de nabijheid van het restaurant parkeerplaatsen beschikbaar zijn en vergunninghouder wordt verzocht zijn klanten hierop te wijzen, aldus verweerder.
10.3.
Verzoekers betwisten de deugdelijkheid van de parkeeronderzoeken van verweerder en bestrijden dat is voldaan aan het vereiste dat vergunninghouder op een andere wijze dient te voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
10.4.
Voor de voorzieningenrechter staat vast dat, gelet op de beperkte omvang van het vergunde bouwwerk en het feit dat dit in de plaats komt van een aantal zitplaatsen op het bestaande terras, hooguit sprake zal zijn van een beperkte toename van de parkeerbehoefte. In de bodemprocedure zal nader onderzoek gedaan moeten worden naar de deugdelijkheid van de parkeeronderzoeken die verweerder heeft gebruikt en zal beoordeeld moeten worden of is voldaan aan de voorwaarden van artikel 3.1.2 van het Parapluplan parkeren. Dat realisatie van het bouwwerk tot ernstige parkeeroverlast voor verzoekers zal leiden, is echter niet gebleken. Voor het treffen van een voorlopige voorziening bestaat daarom geen aanleiding.
Toetsing aan het Parapluplan cultuurhistorie
11. Verzoekers betogen dat het bouwplan in strijd is met het Parapluplan cultuurhistorie omdat het beschermd stadsgezicht hierdoor wordt aangetast. De CRK heeft hier volgens verzoekers onvoldoende rekening mee gehouden.
11.1.
Op het perceel rust op grond van het Parapluplan cultuurhistorie de bestemming “Waarde – Cultuurhistorie beschermd stadsgezicht”. In artikel 14.2.2 van het Parapluplan cultuurhistorie staat dat op de gronden met deze bestemming bouwwerken mogen worden gebouwd volgens de gebruiksregels van de onderliggende bestemming die op die gronden rust, mits het beschermd stadsgezicht en het cultuurhistorisch evenwicht voor het beschermd stadsgezicht, daarmee niet worden aangetast.
In artikel 14.2.3 staat dat alvorens een omgevingsvergunning voor bouwen te verlenen als bedoeld in het voormelde artikel, burgemeester en wethouders schriftelijk advies inwinnen bij de monumentencommissie van de gemeente Schoonhoven. De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien en nadat de onder artikel 14.2.3 genoemde commissie heeft geadviseerd.
Het schriftelijk advies betreft in het bijzonder:
( a) de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning het belang van de dubbelbestemming niet onevenredig wordt geschaad, in het bijzonder of die omgevingsvergunning niet in strijd is met de beeldkwaliteitseisen voor het beschermd stadsgezicht; en
( b) de inhoud, strekking en uitvoerbaarheid van de eventueel te stellen voorwaarden aan de omgevingsvergunning.
11.2.
De CRK heeft op 10 augustus 2020 een advies uitgebracht als bedoeld in artikel 14.2.3. Onder 6.1 is reeds overwogen dat de houdbaarheid van dit advies een nadere beoordeling vergt gelet op hetgeen verzoekers hiertegen hebben aangevoerd. De voorzieningenrechter ziet ook hier echter geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen, omdat het bouwwerk relatief gemakkelijk te verwijderen zal zijn mocht dit nodig blijken. Voor zover sprake is van een aantasting van het beschermd stadsgezicht is die daarom van tijdelijke aard en kan deze op relatief eenvoudige wijze weer ongedaan gemaakt worden. Ook hier dient het belang van vergunninghouder daarom te prevaleren boven de belangen van verzoekers.
Activiteit ‘wijzigen van een beschermd monument’
12. In artikel 2.15 van de Wabo staat dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f, de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet. Bij de beslissing op de aanvraag houdt het bevoegd gezag rekening met het gebruik van het monument.
12.1.
Verzoekers voeren in dit verband aan dat verweerder ten onrechte de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (de minister) niet om een advies heeft verzocht. Naar zij menen was verweerder daartoe gehouden omdat het bouwplan leidt tot een ingrijpende wijziging van een (deel) van het monument als bedoeld in artikel 6.4, eerste lid van het Bor. Nu de minister op grond van artikel 6.4 van het Bor om advies gevraagd had moeten worden, had verweerder het bestreden besluit volgens verzoekers bovendien moeten voorbereiden met toepassing van de uitgebreide voorbereidingsprocedure als bedoeld in Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
12.2.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 6.4, eerste lid van het Bor. In artikel 6.4, eerste lid en onder 2º is neergelegd dat de minister als adviseur optreedt indien de activiteit betrekking heeft op het ingrijpend wijzigen van een rijksmonument of een belangrijk deel daarvan, dat gevolgen heeft voor de waarde van het rijksmonument die vergelijkbaar zijn met het slopen van een rijksmonument of een deel daarvan, voor zover van ingrijpende aard. In dit geval gaat het om een (overwegend) glazen bouwwerk dat wordt gerealiseerd op de monumentale damoverkluizing en dat tegen het rijksmonument de Waag zal worden geplaatst. Ter zitting is namens vergunninghouder verklaard dat dit bouwwerk niet aan het pand zal worden verankerd zodat het rijksmonument de Waag zelf niet zal worden aangetast. Van een bouwkundige verankering met de ondergrond is evenmin sprake. Het bouwwerk kan zodoende volledig worden verwijderd, zonder dat sprake is van blijvende gevolgen voor de beide rijksmonumenten. Dit betekent naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dat met betrekking tot zowel de Waag als de monumentale damoverkluizing niet kan worden gesproken van gevolgen die vergelijkbaar zijn met het slopen van (een deel van) een rijksmonument. Kenmerkend voor de sloop van een monument is immers dat de monumentale waarden definitief verloren gaan en die situatie is hier niet aan de orde. Dat een deel van de voorzijde van de Waag door het bouwwerk aan het zicht zal worden onttrokken, doet hieraan niet af.
Naar voorlopig oordeel was verweerder daarom niet gehouden de minister om advies te vragen en toepassing te geven aan afdeling 3.4 van de Awb. Het bestreden besluit zal op dit onderdeel naar verwachting stand houden in beroep. Ook op dit punt ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
Conclusie
13. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.L. Denters, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 januari 2022.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 22 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2933.