ECLI:NL:RBDHA:2022:15499

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 december 2022
Publicatiedatum
23 februari 2023
Zaaknummer
NL22.24681
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Italië en medische zorg voor kind

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 december 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een vader, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De aanvraag is niet in behandeling genomen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat Italië volgens de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij aanvoert dat zijn zoontje, dat ernstig ziek is en medische behandeling nodig heeft, in Libanon verblijft en dat hij niet wil worden overgedragen aan Italië zonder garanties voor de medische zorg voor zijn kind.

De rechtbank heeft de zaak op 20 december 2022 behandeld, maar de eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. De rechtbank overweegt dat de Staatssecretaris op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan van de gelijkwaardigheid van de medische zorg in Italië ten opzichte van Nederland. De rechtbank stelt vast dat de eiser niet heeft betwist dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag en dat er geen asielaanvraag is ingediend voor zijn zoontje. De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris geen aanleiding heeft hoeven zien om de asielaanvraag van de eiser in behandeling te nemen op basis van de door hem aangevoerde omstandigheden.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en geeft aan dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 23 december 2022 en er kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.24681
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. P.E.J.M. Bartels),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M.A. Bondarev).

Procesverloop

Bij besluit van 2 december 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.24682, op 20 december 2022 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen.1 De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening2 Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. In dit geval heeft verweerder een overnameverzoek naar Italië verstuurd. Italië heeft dit verzoek geaccepteerd.
2. Eiser voert aan dat hij doelbewust naar Nederland is gereisd om hier asiel aan te vragen. De reden daarvoor is dat zijn zoontje ernstig ziek is en dringend medische behandeling nodig heeft. Zijn zoontje is geboren met een ernstige hartafwijking en kampt daarnaast met een groeistoornis. Momenteel verblijft het zoontje van eiser met zijn moeder en zus in Libanon. Eiser is van mening dat verweerder onvoldoende rekening heeft
1. Artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingwet 2000 (Vw).
2 Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013.
gehouden met de door eiser aangevoerde bezwaren voor overdracht aan Italië. Zolang verweerder niet kan waarborgen dat de medische zorg in Italië voor zijn zoontje gegarandeerd is, vreest eiser dat de medische behandeling die zijn zoontje nodig zal hebben in Italië niet toegankelijk zal zijn. Hierdoor bestaat er een reëel risico dat hij terecht zal komen in een situatie die strijdig is met artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Gelet hierop had verweerder de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich moeten trekken.
3. De rechtbank stelt voorop dat verweerder ten aanzien van Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft dat nog bevestigd in onder meer de uitspraak van 26 augustus 20223.
4. De rechtbank overweegt dat de Dublinprocedure enkel gaat over de vraag welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. In dit geval is volgens verweerder Italië verantwoordelijk voor deze behandeling. Dat heeft eiser ook niet betwist. Eiser heeft verder ook niet betwist dat niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Eiser zegt enkel dat hij niet wil worden overgedragen zolang verweerder niet kan waarborgen dat er medische zorg voor zijn zoontje in Italië aanwezig is. Dat is echter niet de norm of het toetsingskader van verweerder. In dit kader is ook van belang dat (namens) het zoontje van eiser geen asielaanvraag is/heeft ingediend, deze procedure gaat enkel over de asielaanvraag van eiser.
Voor zover hier van belang mag verweerder er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel vanuit gaan dat de medische zorg in Italië gelijkwaardig is met die in Nederland. Verder mocht verweerder zich op het standpunt stellen dat ook niet is gebleken dat Nederland het meest aangewezen land is voor de medische behandeling van het zoontje van eiser. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in de omstandigheden die eiser heeft aangevoerd dan ook geen aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening door de asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
23 december 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.