ECLI:NL:RBDHA:2022:15496

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 december 2022
Publicatiedatum
23 februari 2023
Zaaknummer
NL22.24041
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van Dublinverordening met betrekking tot verantwoordelijkheid van Zwitserland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 december 2022 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. E.H. Bokhorst, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. A.A. Wildeboer, heeft de aanvraag echter niet in behandeling genomen, omdat Zwitserland volgens de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting op 13 december 2022.

De rechtbank overweegt dat de Staatssecretaris in individuele gevallen gebruik kan maken van de bevoegdheid om de asielaanvraag in behandeling te nemen op basis van artikel 17 van de Dublinverordening, indien er sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die een overdracht naar de verantwoordelijke lidstaat van onevenredige hardheid getuigen. Eiser voerde aan dat zijn overdracht naar Zwitserland hem zou scheiden van zijn gezin, aangezien zijn echtgenote de Nederlandse nationaliteit heeft. De rechtbank oordeelt echter dat de omstandigheden die eiser heeft aangevoerd niet zodanig bijzonder zijn dat de Staatssecretaris een uitzondering had moeten maken.

De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is voor de Staatssecretaris om de asielaanvraag in behandeling te nemen, aangezien eiser een geldig verblijfsdocument voor Zwitserland heeft en er geen belemmeringen zijn voor zijn echtgenote om bij hem in Zwitserland te verblijven. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 23 december 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.24041
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. E.H. Bokhorst),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A.A. Wildeboer).

Procesverloop

Bij besluit van 23 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Zwitserland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.24042, op 13 december 2022 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen.1 De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening2 Zwitserland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. In dit geval heeft verweerder een overnameverzoek naar Zwitserland gestuurd. Zwitserland heeft dit verzoek geaccepteerd.
2. Eiser voert aan dat verweerder zijn asielaanvraag aan zich had moeten trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Als eiser naar Zwitserland wordt overgedragen, wordt hij gescheiden van zijn gezin. Dit is een situatie die getuigt van een onevenredige hardheid. De echtgenote van eiser heeft de Nederlandse nationaliteit. Het is voor burgers van de Europese Unie weliswaar mogelijk om zonder visum naar Zwitserland te reizen, maar zij hebben niet het recht om zonder werk- of verblijfsvergunning langer dan
1. Artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingwet 2000 (Vw).
2 Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013.
drie maanden in Zwitserland te verblijven. Uit informatie die uitgebreid op internet te vinden is blijkt, volgens eiser, dat het niet eenvoudig is om een werk- of verblijfsvergunning te krijgen in Zwitserland. Het belangrijkste daarbij is dat aangetoond moet worden dat je in je levensonderhoud kunt voorzien, dat je een arbeidscontract hebt of dat je een partner in Zwitserland hebt die daarin voorziet. De echtgenote van eiser is echter niet in staat om in haar eigen levensonderhoud te voorzien als zij in Zwitserland zou moeten verblijven. Eiser kan ook niet in het levensonderhoud van zijn echtgenote voorzien. Het is dus niet mogelijk dat de echtgenote van eiser bij hem in Zwitserland kan verblijven.
3. De rechtbank overweegt dat verweerder in individuele gevallen gebruik kan maken van de bevoegdheid van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, als eiser op basis van bijzondere, individuele omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt dat overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat in zijn geval van onevenredige hardheid getuigd. Verweerder maakt terughoudend gebruik van deze bevoegdheid en heeft een ruime mate van bestuurlijke vrijheid om deze hardheidsclausule al dan niet toe te passen. De rechtbank toetst deze beslissing van verweerder daarom terughoudend.
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in de omstandigheden die eiser heeft aangevoerd geen aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening door de asielaanvraag in behandeling te nemen. Niet is betwist dat eiser voor Zwitserland een geldig verblijfsdocument heeft. Niet valt in te zien waarom de echtgenote van eiser niet bij hem in Zwitserland kan verblijven en waarom zij daar geen verblijfsrecht kan krijgen. Het is eiser met zijn verblijfsdocument toegestaan om in Zwitserland te werken. Eiser wordt hiermee in staat gesteld om in zijn levensonderhoud te voorzien. Verweerder kan worden gevolgd in zijn standpunt dat van eiser verwacht mag worden werk te zoeken waarmee hij inkomsten kan genereren op grond waarvan de echtgenote verblijf bij hem kan krijgen. De enkele omstandigheid dat de echtgenote van eiser momenteel zwanger is, betekent – zonder nadere toelichting – ook niet dat sprake is van een onevenredige hardheid. De omstandigheden die eiser heeft aangevoerd zijn niet zo bijzonder en individueel dat verweerder een uitzondering had moeten maken. De rechtbank volgt verweerder dan ook dat niet gebleken is van omstandigheden die zodanig zijn dat overdracht in dit geval van onevenredige hardheid zou getuigen. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
23 december 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.