ECLI:NL:RBDHA:2022:15496
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag op grond van Dublinverordening met betrekking tot verantwoordelijkheid van Zwitserland
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 december 2022 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. E.H. Bokhorst, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. A.A. Wildeboer, heeft de aanvraag echter niet in behandeling genomen, omdat Zwitserland volgens de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting op 13 december 2022.
De rechtbank overweegt dat de Staatssecretaris in individuele gevallen gebruik kan maken van de bevoegdheid om de asielaanvraag in behandeling te nemen op basis van artikel 17 van de Dublinverordening, indien er sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die een overdracht naar de verantwoordelijke lidstaat van onevenredige hardheid getuigen. Eiser voerde aan dat zijn overdracht naar Zwitserland hem zou scheiden van zijn gezin, aangezien zijn echtgenote de Nederlandse nationaliteit heeft. De rechtbank oordeelt echter dat de omstandigheden die eiser heeft aangevoerd niet zodanig bijzonder zijn dat de Staatssecretaris een uitzondering had moeten maken.
De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is voor de Staatssecretaris om de asielaanvraag in behandeling te nemen, aangezien eiser een geldig verblijfsdocument voor Zwitserland heeft en er geen belemmeringen zijn voor zijn echtgenote om bij hem in Zwitserland te verblijven. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 23 december 2022.