In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 december 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. J.J. Eizenga, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had beroep ingesteld omdat verweerder niet tijdig had beslist op zijn aanvraag. Op 17 november 2022 heeft verweerder alsnog een inwilligend besluit genomen, maar eiser wenste dat de rechtbank ook de bestuurlijke dwangsom vaststelde en verweerder in de proceskosten veroordeelde. De rechtbank heeft partijen gevraagd of een zitting nodig was, maar omdat partijen geen zitting hebben aangevraagd, is het onderzoek gesloten zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat als een bestuursorgaan niet tijdig beslist, de betrokkene in beroep kan gaan. Verweerder heeft inmiddels beslist, waardoor het beroep van eiser niet-ontvankelijk is verklaard. Eiser had geen belang meer bij zijn oorspronkelijke beroep, omdat verweerder inmiddels had voldaan aan zijn verzoek. De rechtbank heeft ook overwogen dat de bestuurlijke dwangsom niet kan worden vastgesteld, omdat de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND van toepassing is, en verweerder geen bestuurlijke dwangsom verschuldigd is.
Echter, de rechtbank heeft verweerder wel veroordeeld in de proceskosten van eiser, omdat het bestreden besluit te laat is genomen. De proceskosten zijn vastgesteld op € 379,50, waarbij rekening is gehouden met de wegingsfactor voor de aard van de zaak. De uitspraak is openbaar gemaakt op 27 december 2022 en is gedaan door rechter R.J.A. Schaaf in aanwezigheid van griffier O.G. Hulsman.