In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het beroep van eiser tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op de aanvraag van eiser. Eiser had op 25 mei 2022 een inwilligend besluit ontvangen, maar wenste dat de rechtbank ook de bestuurlijke dwangsom vaststelde en verweerder in de proceskosten zou veroordelen. De rechtbank heeft partijen gevraagd of een zitting nodig was, maar omdat er geen verzoek om een zitting kwam, is het onderzoek gesloten zonder behandeling op zitting.
De rechtbank overweegt dat als een bestuursorgaan niet tijdig beslist, de betrokkene in beroep kan gaan. Aangezien verweerder inmiddels een besluit heeft genomen, is het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft geen uitspraak gedaan over de vraag of eiser gelijk had, omdat verweerder inmiddels had beslist, waardoor het beroep geen zin meer had. Eiser had geen belang meer bij de uitspraak over de bestuurlijke dwangsom.
Wat betreft de proceskosten heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder in de kosten van eiser moet worden veroordeeld, omdat het bestreden besluit te laat is genomen. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 379,50, rekening houdend met de overschrijding van de beslistermijn. Verweerder heeft niet gereageerd op het verzoek van eiser om proceskostenvergoeding, wat de rechtbank interpreteert als geen bezwaar tegen de vergoeding. De uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra en is openbaar gemaakt op 29 december 2022.