ECLI:NL:RBDHA:2022:15445

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 december 2022
Publicatiedatum
20 februari 2023
Zaaknummer
NL22.24265
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Syrische eiser in het kader van vreemdelingenrecht en asielprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 december 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Syrische eiser. De eiser, die op 28 november 2022 in bewaring is gesteld op grond van artikel 59, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, heeft beroep ingesteld tegen deze maatregel. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 5 december 2022, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank overweegt dat de maatregel van bewaring is opgelegd vanwege het belang van de openbare orde, aangezien de noodzakelijke documenten voor de terugkeer van de eiser naar Bulgarije voorhanden zijn of binnenkort beschikbaar zullen zijn. De eiser heeft aangevoerd dat hij niet binnen korte termijn kan worden uitgezet, maar de rechtbank oordeelt dat het indienen van hoger beroep tegen een eerdere uitspraak geen schorsende werking heeft. Dit betekent dat de eiser de uitspraak op het hoger beroep niet in Nederland mag afwachten, wat de mogelijkheid van uitzetting openlaat.

Daarnaast heeft de eiser betoogd dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel dan bewaring. De rechtbank concludeert echter dat verweerder voldoende gelegenheid heeft gegeven om omstandigheden voor een lichter middel naar voren te brengen en dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig is. Het beroep van de eiser wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De rechtbank wijst erop dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.24265
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. P.E.J.M. Bartels),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: S. Faddach).

Procesverloop

Bij besluit van 28 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 5 december 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen H. Lotfi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Syrische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1992.
2. Verweerder heeft aan eiser een maatregel van bewaring opgelegd zoals bedoeld in artikel 59, tweede lid, van de Vw. Deze maatregel wordt gevorderd door het belang van de openbare orde, omdat de voor de terugkeer van eiser noodzakelijke bescheiden voorhanden zijn of binnenkort voorhanden zullen zijn. Eiser moet terugkeren naar Bulgarije. Er zal een EU-reisdocument worden opgemaakt en zo snel mogelijk een vlucht naar Bulgarije worden geboekt.
Asielprocedure
3. Eiser stelt dat het niet mogelijk is om hem binnen korte termijn uit te zetten, ook al zijn de noodzakelijke bescheiden wel (binnen korte termijn) voorhanden. Eiser heeft
namelijk hoger beroep ingesteld en een voorlopige voorziening aangevraagd tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg van 24 november 2022, in het kader van de afwijzing van zijn asielaanvraag. Dat is ook tijdens het gehoor voor inbewaringstelling van 28 november 2022 door eiser verteld. Zolang er niet door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) is geoordeeld in die zaak, kan er geen uitzetting plaatsvinden. De bewaring is daardoor prematuur en ten onrechte opgelegd.
4. De rechtbank oordeelt als volgt. Het indienen van hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg van 24 november 2022 heeft geen schorsende werking. Verder heeft eiser ook een voorlopige voorziening aangevraagd om de uitspraak van de ABRvS af te kunnen wachten in Nederland. Niet is gebleken dat deze voorlopige voorziening is toegewezen. Dat betekent dat eiser de uitspraak op het hoger beroep (nog) niet in Nederland mag afwachten en dat het mogelijk is om hem uit te zetten. Daarbij komt dat, mocht de voorlopige voorziening worden toegewezen, dit enkel een tijdelijke belemmering is die er niet toe leidt dat eiser niet in bewaring gesteld mag worden. De beroepsgrond slaagt niet.
Lichter middel
5. Eiser voert verder aan dat verweerder had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Tijdens het gehoor voor inbewaringstelling van 28 november 2022 is niet aan eiser gevraagd of er omstandigheden zijn waardoor een lichter middel opgelegd moet worden. Dat is een schending van de onderzoeks- en motiveringsplicht van verweerder. Verder is het begrijpelijk dat eiser niet heeft voldaan aan zijn vertrekplicht, gezien de indiening van het hoger beroep en de aanvraag voor het treffen van een voorlopige voorziening.
6. De rechtbank overweegt het volgende. Op pagina 4 van het gehoor voor inbewaringstelling van 28 november 2022 staat vermeld dat eiser is gevraagd naar zijn gezondheidssituatie. Daarna wordt aan eiser gevraagd of hij alles naar voren heeft kunnen brengen wat van belang kan zijn voor dit besluit en of hij nog vragen heeft over de inbewaringstelling. Eiser zegt dat hij alles naar voren heeft kunnen brengen en heeft geen vragen meer. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, door deze vragen te stellen, eiser voldoende de mogelijkheid gegeven om eventuele omstandigheden die zouden moeten leiden tot het opleggen van een lichter middel naar voren te brengen. Daarbij komt dat verweerder ook in het bestreden besluit voldoende heeft gemotiveerd waarom niet is volstaan met het opleggen van een lichter middel. Eiser heeft al vanaf 23 september 2022 de verplichting om te vertrekken uit Nederland, dat heeft hij niet gedaan. Ook heeft hij in het vertrekgesprek van 4 november 2022 verklaard dat hij niet terug wil keren naar Bulgarije. Dit heeft hij herhaald in het vertrekgesprek van 1 december 2022. Verder heeft eiser ook ter zitting gezegd dat hij niet terug wil keren naar Bulgarije. Een lichter middel zal in dit geval dus niet leiden tot het daadwerkelijke vertrek van eiser en zal dus niet effectief zijn. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Ambtshalve toetsing
7. Tot slot overweegt de rechtbank dat zij ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is1 niet van oordeel is dat de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
1. ECLI:EU:C:2022:858.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
06 december 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.