In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 december 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij aan de eiser, een Algerijnse vreemdeling, de maatregel van bewaring was opgelegd. De eiser had beroep ingesteld tegen dit besluit, dat tevens als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 24 november 2022 in vreemdelingenbewaring was gesteld, aansluitend aan zijn strafrechtelijke detentie. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris niet had voldaan aan zijn inspanningsverplichting om te voorkomen dat de eiser in vreemdelingenbewaring moest worden gesteld, aangezien al op 14 november 2022 duidelijk was dat Spanje de verantwoordelijke lidstaat was voor de overdracht van de eiser.
Tijdens de zitting erkende de Staatssecretaris dat hij niet aan deze verplichting had voldaan, maar stelde dat zijn belangen zwaarder wogen dan die van de eiser. De rechtbank oordeelde echter dat de belangen van de Staatssecretaris niet opwogen tegen het feit dat de inspanningsverplichting niet was nageleefd. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en oordeelde dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was, met ingang van 24 november 2022. De rechtbank kende de eiser een schadevergoeding toe van € 1.200,- voor de onrechtmatige vrijheidsontneming en veroordeelde de Staatssecretaris tot betaling van de proceskosten van de eiser, die op € 1.518,- werden vastgesteld.
De uitspraak werd gedaan door rechter J.G. Nicholson en is openbaar gemaakt op 5 december 2022. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.