ECLI:NL:RBDHA:2022:15439

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 december 2022
Publicatiedatum
20 februari 2023
Zaaknummer
NL22.24153
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van vreemdeling en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 december 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij aan de eiser, een Algerijnse vreemdeling, de maatregel van bewaring was opgelegd. De eiser had beroep ingesteld tegen dit besluit, dat tevens als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 24 november 2022 in vreemdelingenbewaring was gesteld, aansluitend aan zijn strafrechtelijke detentie. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris niet had voldaan aan zijn inspanningsverplichting om te voorkomen dat de eiser in vreemdelingenbewaring moest worden gesteld, aangezien al op 14 november 2022 duidelijk was dat Spanje de verantwoordelijke lidstaat was voor de overdracht van de eiser.

Tijdens de zitting erkende de Staatssecretaris dat hij niet aan deze verplichting had voldaan, maar stelde dat zijn belangen zwaarder wogen dan die van de eiser. De rechtbank oordeelde echter dat de belangen van de Staatssecretaris niet opwogen tegen het feit dat de inspanningsverplichting niet was nageleefd. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en oordeelde dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was, met ingang van 24 november 2022. De rechtbank kende de eiser een schadevergoeding toe van € 1.200,- voor de onrechtmatige vrijheidsontneming en veroordeelde de Staatssecretaris tot betaling van de proceskosten van de eiser, die op € 1.518,- werden vastgesteld.

De uitspraak werd gedaan door rechter J.G. Nicholson en is openbaar gemaakt op 5 december 2022. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.24153
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. F.W. Verweij),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: S. Faddach).

Procesverloop

Bij besluit van 24 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 5 december 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door G.J. Dijkman, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen H. Lotfi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1994.
2. Eiser is op 24 november 2022 aansluitend aan zijn strafrechtelijke detentie overgenomen en opgehouden en in vreemdelingenbewaring gesteld. Vast staat dat eiser in het kader van de Dublinverordening moet worden overgedragen aan Spanje. Verweerder heeft op 29 november 2022 een terugnameverzoek ingediend bij de Spaanse autoriteiten.
3. Eiser heeft aangevoerd dat tijdens zijn strafrechtelijke detentie op verweerder een inspanningsverplichting rustte om zoveel mogelijk te voorkomen dat eiser na zijn strafrechtelijke detentie in vreemdelingenbewaring moest worden gesteld. Verweerder heeft hier niet aan voldaan: eiser heeft vanaf 14 november 2022 in strafrechtelijke detentie gezeten en toen was al duidelijk dat Spanje de verantwoordelijke lidstaat is. Verweerder had het terugnameverzoek daarom al tijdens eisers strafrechtelijke detentie kunnen en moeten
indienen. Aangezien verweerder dat niet heeft gedaan, is de maatregel van bewaring onrechtmatig en moet deze worden opgeheven.
4. Verweerder heeft ter zitting erkend dat hij in deze zaak niet aan zijn inspanningsverplichting heeft voldaan, maar vindt dat zijn belang bij voortduring van de maatregel van bewaring zwaarder weegt dan eisers belang bij de opheffing daarvan. Verweerder heeft er daarbij op gewezen dat eiser eerder op 8 april 2022 is overgedragen aan Spanje, maar dat hij toen vrijwel direct is terug gekeerd naar Nederland en hier sindsdien illegaal heeft verbleven. Daarbij komt dat sprake is van een strafrechtelijk voortraject en dat eiser niet wil meewerken aan een (nieuwe) overdracht aan Spanje, zo heeft verweerder ter zitting aangevoerd.
5. De rechtbank heeft oog voor deze belangen van verweerder, maar deze zijn naar het oordeel van de rechtbank niet dermate zwaarwegend dat ze in deze zaak opwegen tegen het feit dat verweerder niet aan zijn inspanningsverplichting heeft voldaan. Eiser heeft terecht gesteld dat al vanaf 14 november 2022 duidelijk was of moet zijn geweest dat hij zou moeten worden overgedragen aan Spanje. De rechtbank stelt vast dat verweerder pas twee weken later het terugnameverzoek heeft ingediend. Uit het dossier blijkt niet waarom dit
niet eerder is gedaan en verweerder heeft hiervoor ook op zitting geen verklaring gegeven.
Daarbij komt dat uit het dossier ook niet blijkt dat verweerder tijdens eisers strafrechtelijke detentie op een andere manier heeft geprobeerd invulling te geven aan de inspanningsverplichting, bijvoorbeeld door het voeren van (een) gesprek(ken) met eiser.
Kortom, verweerder heeft tijdens eisers strafrechtelijke detentie volledig stil gezeten, zonder dat daarvoor een duidelijk aanwijsbare reden is. Onder deze omstandigheden oordeelt de rechtbank dat de belangenafweging uitvalt in het voordeel van eiser. De maatregel van bewaring is daarom van meet af aan onrechtmatig geweest en moet per direct worden opgeheven.
6. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring is met ingang van 24 november 2022 onrechtmatig.
7. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 12 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 0 x € 130,- (verblijf politiecel) en 12 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 1.200,-.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 759,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet
verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • beveelt de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel met ingang van 5 december 2022;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.200,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedragen van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
05 december 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.