ECLI:NL:RBDHA:2022:15419

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 november 2022
Publicatiedatum
20 februari 2023
Zaaknummer
NL22.23133
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak met betrekking tot Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 november 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser van Marokkaanse nationaliteit. De eiser was op 10 november 2022 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in bewaring gesteld op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 21 november 2022 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser door Zwitserland aan Nederland is overgedragen in het kader van de Dublinverordening, en dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag. Eiser heeft betwist dat hij illegaal Nederland is binnengekomen en heeft aangevoerd dat hij niet terecht in bewaring is gesteld. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de gronden voor de bewaring, waaronder het risico op onttrekking aan toezicht, voldoende zijn onderbouwd. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.23133
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. S. Akkas),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. F. van de Kamp).

Procesverloop

Bij besluit van 10 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 21 november 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen K. El Bahi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1985.
Verantwoordelijkheid van Nederland
2. Eiser voert aan dat hij ten onrechte is overgedragen aan Nederland, omdat uit een kennisgeving van 23 juni 2021 is gebleken dat Nederland destijds Duitsland als verantwoordelijke lidstaat heeft beschouwd en eiser in het kader van de Dublinverordening1 heeft willen overdragen aan Duitsland.
3. De rechtbank stelt voorop dat eiser door Zwitserland in het kader van de Dublinverordening is overgedragen aan Nederland. De Zwitserse autoriteiten hebben
1. Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013.
Nederland verzocht om eiser over te nemen. Nederland heeft dat verzoek geaccepteerd. Bovendien heeft eiser in het gehoor voor inbewaringstelling van 10 november 2022 gezegd dat hij opnieuw asiel wil aanvragen in Nederland. Hiermee staat de verantwoordelijkheid van Nederland voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser vast. Dat ter zitting is gebleken dat eiser zijn asielaanvraag niet langer wenst te handhaven doet niet af aan de verantwoordelijkheid van Nederland. De beroepsgrond slaagt niet.
Bewaringsgronden
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware gronden onder 3a, 3b, 3d en 3f heeft betwist. Over de zware grond onder 3a voert eiser aan dat hij niet illegaal Nederland is binnengekomen omdat hij door Zwitserland is overgedragen. Ten aanzien van de zware grond onder 3b voert eiser aan dat hij meteen na zijn overdracht aan Nederland door de Koninklijke Marechaussee is overgenomen, daarom is deze grond ook niet terecht tegengeworpen.
6. De rechtbank oordeelt dat de zware gronden onder 3a en 3b feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. Eiser is namelijk overgedragen aan Nederland op grond van de Dublinverordening. Dat betekent dat eiser niet op de voorgeschreven wijze Nederland kon inreizen. Verder heeft eiser in 2021 een meldplicht opgelegd gekregen en heeft hij zich daar niet aan gehouden. Naar aanleiding daarvan is hij op 6 september 2021 en op 3 oktober
2021 geregistreerd als met onbekende bestemming vertrokken.
7. De zware gronden onder 3a en 3b zijn al voldoende om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Deze gronden kunnen de
maatregel van bewaring daarom al dragen. Om die reden behoeft het geen eiser heeft aangevoerd ten aanzien van de zware gronden onder 3d en 3f geen verdere bespreking. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
8. Tot slot overweegt de rechtbank dat zij met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is2 niet van oordeel is dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
2 Zie de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
24 november 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.