ECLI:NL:RBDHA:2022:15416

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 november 2022
Publicatiedatum
20 februari 2023
Zaaknummer
NL22.22275
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 november 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser van Indonesische nationaliteit. De eiser was op 4 oktober 2022 in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kennisgeving van de bewaring door de verweerder gelijkgesteld kan worden met een door de eiser ingesteld beroep. De eiser heeft aangevoerd dat zijn rechten zijn geschonden omdat de piketmelding te laat is gedaan na het tijdstip van ophouding. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de eiser, ondanks dat hij geen advocaat bij het gehoor wilde, niet in zijn rechten is geschonden. De rechtbank heeft ook overwogen dat de verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld in de procedure rondom de uitzetting van de eiser naar Indonesië en de hertoelating naar Zweden. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 9 november 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.22275
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. B.A. Zevenbergen), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A.M.H. van de Wal).

Procesverloop

Bij besluit van 4 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Verweerder heeft de rechtbank op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw van de bewaring in kennis gesteld. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 7 november 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen P. Berry. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Indonesische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1973.
Piketmelding
2. Eiser stelt dat zijn rechten zijn geschonden doordat de piketmelding te laat is gedaan na het tijdstip van ophouding. Eiser komt op 4 oktober 2022 om 12.30 uur aan op de plaats bestemd voor verhoor. Dan wordt pas een piketmelding gedaan om 13.14 uur. Deze wordt geaccepteerd om 13.28 uur. Het gehoor voor inbewaringstelling wordt dan gestart om
13.4
uur. Dat is nog geen half uur na het doen van de piketmelding. De rechten van eiser zijn daardoor geschonden, ook al heeft hij verklaard dat hij geen advocaat bij het gehoor wilde.
3. De rechtbank oordeelt als volgt. In het gehoor voor inbewaringstelling van 4 oktober 2022 staat het volgende:
‘Vraag: Ik heb zojuist een piketadvocaat voor u gewaarschuwd. Hij of zij zal u later komen bezoeken. Vindt u het goed dat ik begin met mijn gehoor zonder dat de advocaat hierbij aanwezig is?
Antwoord: Ja, goed. Ik heb geen advocaat nodig.’
Gelet op deze verklaring van eiser hoefde verweerder niet twee uren na het doen van de piketmelding te wachten met het gehoor voor inbewaringstelling en kon dit gehoor dus beginnen zonder advocaat. De rechten van eiser zijn daardoor niet geschonden. De beroepsgrond slaagt niet.
Bewaringsgronden
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op
vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist.
Voortvarend handelen
6. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Hij is op 4 oktober 2022 in bewaring gesteld. Op 6 oktober 2022 is een verzoek aan Zweden verstuurd voor hertoelating. Op 22 oktober 2022 heeft Zweden de hertoelating van eiser geaccepteerd. Daarna duurt het nog negentien dagen voordat eiser daadwerkelijk naar Zweden kan vertrekken. Dat is niet voortvarend. De duur van de vrijheidsontneming moet zo beperkt mogelijk worden gehouden.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld. Eiser is op 4 oktober 2022 in bewaring gesteld ten behoeve van zijn uitzetting naar Indonesië. Ook heeft verweerder gekeken of het mogelijk was om hem over te dragen aan Zweden, omdat hij daar een verblijfsvergunning heeft. Op 6 oktober 2022 is een verzoek gedaan aan de Zweedse autoriteiten tot hertoelating van eiser en is de aanvraag voor een laissez passer (LP) ten behoeve van de uitzetting naar Indonesië intern verstuurd aan de Directie Internationale Aangelegenheden (DIA). Op 7 oktober 2022 heeft een
vertrekgesprek plaatsgevonden. Op 21 oktober 2022 stond een presentatie voor eiser gepland met de Indonesische autoriteiten, maar deze is verplaatst naar 2 november 2022, omdat eiser in quarantaine zat. Op 1 november 2022 zijn de Zweedse autoriteiten akkoord gegaan met de hertoelating van eiser. De volgende dag is de overdracht van eiser naar Zweden gepland voor 10 november 2022. Verweerder is voor de overdracht naar Zweden afhankelijk van de Zweedse autoriteiten. Nadat de Zweedse autoriteiten akkoord zijn gegaan, moet overlegd worden met de Koninklijke Marechaussee en de Zweedse autoriteiten wanneer de overdracht kan plaatsvinden. Er kan niet simpelweg een vlucht voor eiser worden geboekt. Door het ondernemen van al deze acties heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank laten zien dat voldoende voortvarend is gehandeld. De beroepsgrond slaagt niet.
Terugkeerbesluit
8. Eiser voert aan dat de kennisgeving op grond van artikel 94 van de Vw, mede betrekking heeft op het terugkeerbesluit dat aan eiser is opgelegd voorafgaand aan zijn inbewaringstelling.
9. De rechtbank oordeelt als volgt. Artikel 94, eerste lid, van de Vw luidt:
‘Uiterlijk op de achtentwintigste dag na de bekendmaking van een besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in de artikelen 6, 6a, 58, 59, 59a en 59b, stelt Onze Minister de rechtbank hiervan in kennis, tenzij de vreemdeling voordien zelf beroep heeft ingesteld. Zodra de rechtbank de kennisgeving heeft ontvangen wordt de vreemdeling geacht beroep te hebben ingesteld tegen het besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel. Het beroep strekt tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.’
Uit dit artikellid blijkt dat wanneer geen beroep is ingesteld tegen de maatregel van bewaring verweerder de rechtbank van deze maatregel op de hoogte moet stellen. Met deze kennisgeving wordt de vreemdeling geacht beroep te hebben ingesteld tegen de maatregel van bewaring. Uit de tekst van dit artikellid volgt dat de kennisgeving alleen ziet op de maatregel van bewaring en niet ook op het terugkeerbesluit dat voorafgaand aan de maatregel van bewaring is opgelegd. Ook in de overige leden van artikel 94 Vw en de wetsgeschiedenis ziet de rechtbank geen aanknopingspunt voor een ander oordeel. Hetgeen inhoudelijk tegen het terugkeerbesluit is aangevoerd wordt daarom niet besproken.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
09 november 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.