13.4uur. Dat is nog geen half uur na het doen van de piketmelding. De rechten van eiser zijn daardoor geschonden, ook al heeft hij verklaard dat hij geen advocaat bij het gehoor wilde.
3. De rechtbank oordeelt als volgt. In het gehoor voor inbewaringstelling van 4 oktober 2022 staat het volgende:
‘Vraag: Ik heb zojuist een piketadvocaat voor u gewaarschuwd. Hij of zij zal u later komen bezoeken. Vindt u het goed dat ik begin met mijn gehoor zonder dat de advocaat hierbij aanwezig is?
Antwoord: Ja, goed. Ik heb geen advocaat nodig.’
Gelet op deze verklaring van eiser hoefde verweerder niet twee uren na het doen van de piketmelding te wachten met het gehoor voor inbewaringstelling en kon dit gehoor dus beginnen zonder advocaat. De rechten van eiser zijn daardoor niet geschonden. De beroepsgrond slaagt niet.
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op
vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist.
6. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Hij is op 4 oktober 2022 in bewaring gesteld. Op 6 oktober 2022 is een verzoek aan Zweden verstuurd voor hertoelating. Op 22 oktober 2022 heeft Zweden de hertoelating van eiser geaccepteerd. Daarna duurt het nog negentien dagen voordat eiser daadwerkelijk naar Zweden kan vertrekken. Dat is niet voortvarend. De duur van de vrijheidsontneming moet zo beperkt mogelijk worden gehouden.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld. Eiser is op 4 oktober 2022 in bewaring gesteld ten behoeve van zijn uitzetting naar Indonesië. Ook heeft verweerder gekeken of het mogelijk was om hem over te dragen aan Zweden, omdat hij daar een verblijfsvergunning heeft. Op 6 oktober 2022 is een verzoek gedaan aan de Zweedse autoriteiten tot hertoelating van eiser en is de aanvraag voor een laissez passer (LP) ten behoeve van de uitzetting naar Indonesië intern verstuurd aan de Directie Internationale Aangelegenheden (DIA). Op 7 oktober 2022 heeft een
vertrekgesprek plaatsgevonden. Op 21 oktober 2022 stond een presentatie voor eiser gepland met de Indonesische autoriteiten, maar deze is verplaatst naar 2 november 2022, omdat eiser in quarantaine zat. Op 1 november 2022 zijn de Zweedse autoriteiten akkoord gegaan met de hertoelating van eiser. De volgende dag is de overdracht van eiser naar Zweden gepland voor 10 november 2022. Verweerder is voor de overdracht naar Zweden afhankelijk van de Zweedse autoriteiten. Nadat de Zweedse autoriteiten akkoord zijn gegaan, moet overlegd worden met de Koninklijke Marechaussee en de Zweedse autoriteiten wanneer de overdracht kan plaatsvinden. Er kan niet simpelweg een vlucht voor eiser worden geboekt. Door het ondernemen van al deze acties heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank laten zien dat voldoende voortvarend is gehandeld. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Eiser voert aan dat de kennisgeving op grond van artikel 94 van de Vw, mede betrekking heeft op het terugkeerbesluit dat aan eiser is opgelegd voorafgaand aan zijn inbewaringstelling.
9. De rechtbank oordeelt als volgt. Artikel 94, eerste lid, van de Vw luidt:
‘Uiterlijk op de achtentwintigste dag na de bekendmaking van een besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in de artikelen 6, 6a, 58, 59, 59a en 59b, stelt Onze Minister de rechtbank hiervan in kennis, tenzij de vreemdeling voordien zelf beroep heeft ingesteld. Zodra de rechtbank de kennisgeving heeft ontvangen wordt de vreemdeling geacht beroep te hebben ingesteld tegen het besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel. Het beroep strekt tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.’
Uit dit artikellid blijkt dat wanneer geen beroep is ingesteld tegen de maatregel van bewaring verweerder de rechtbank van deze maatregel op de hoogte moet stellen. Met deze kennisgeving wordt de vreemdeling geacht beroep te hebben ingesteld tegen de maatregel van bewaring. Uit de tekst van dit artikellid volgt dat de kennisgeving alleen ziet op de maatregel van bewaring en niet ook op het terugkeerbesluit dat voorafgaand aan de maatregel van bewaring is opgelegd. Ook in de overige leden van artikel 94 Vw en de wetsgeschiedenis ziet de rechtbank geen aanknopingspunt voor een ander oordeel. Hetgeen inhoudelijk tegen het terugkeerbesluit is aangevoerd wordt daarom niet besproken.
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.