ECLI:NL:RBDHA:2022:15406

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 november 2022
Publicatiedatum
20 februari 2023
Zaaknummer
NL22.22081
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van vreemdeling en de beoordeling van inspanningsverplichting door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 november 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling. Eiser, van Marokkaanse nationaliteit, werd op 30 oktober 2022 in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze maatregel, waarbij hij tevens verzocht om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 7 november 2022 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Eiser betwistte de grondslag van zijn ophouding en stelde dat deze op een verkeerde basis was gelegd. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris voldoende had gemotiveerd waarom de ophouding op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vreemdelingenwet correct was. Eiser had geen documenten overgelegd die zijn identiteit bevestigden, wat de situatie compliceerde. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris zijn inspanningsverplichting om te voorkomen dat eiser in bewaring werd gesteld, voldoende was nagekomen. Er had tijdig een vertrekgesprek plaatsgevonden, en de rechtbank oordeelde dat de voortvarendheid van de Staatssecretaris in de uitzettingsprocedure ook aan de eisen voldeed.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 10 november 2022, en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.22081
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. B.A. Zevenbergen), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A.M.H. van de Wal).

Procesverloop

Bij besluit van 30 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 7 november 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen Z. Gharbaoui. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1999.
Grondslag ophouding
2. Eiser voert aan dat zijn ophouding op de verkeerde grondslag heeft plaatsgevonden. Eiser is nu opgehouden op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw, maar het had artikel 50, derde lid, van de Vw moeten zijn. Uit de M122 van 3 oktober 2022 blijkt namelijk dat zijn identiteit bekend was en hij opgehouden zou worden op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw.
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ter zitting voldoende heeft gemotiveerd waarom eiser is opgehouden op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw. Eiser heeft geen documenten overgelegd waaruit zijn identiteit blijkt en hij heeft in het verleden
meerdere aliassen opgegeven. Hierdoor kon verweerder de identiteit van eiser niet onmiddellijk vaststellen. Artikel 50, tweede lid, van de Vw is dan de juiste grondslag om eiser op te houden. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Bewaringsgronden
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd, niet heeft betwist.
Inspanningsverplichting
6. Eiser voert aan dat verweerder de inspanningsverplichting om te voorkomen dat eiser in bewaring wordt gesteld onvoldoende is nagekomen. Op 3 oktober 2022 was verweerder op de hoogte van de strafrechtelijke detentie van eiser. Op 24 oktober 2022 komt er pas een eerste vertrekgesprek en wordt medegedeeld dat eiser aan het einde van zijn
detentie zal worden overgenomen door de vreemdelingenpolitie met als doel het organiseren van zijn vertrek naar zijn land van herkomst.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft voldaan aan zijn inspanningsverplichting. Er heeft een vertrekgesprek plaatsgevonden met eiser op 24 oktober 2022. Doordat deze handeling heeft plaatsgevonden heeft verweerder zijn inspanningsverplichting niet geschonden. Dat het een aantal weken heeft geduurd voordat dit vertrekgesprek heeft plaatsgevonden maakt dit niet anders.
Voortvarendheid
8. Verder voert eiser aan dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gewerkt aan zijn uitzetting. De duur van de bewaring moet zo beperkt mogelijk worden gehouden, dat is nu niet het geval.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld. Eiser is op 30 oktober 2022 in bewaring gesteld. Op 31 oktober 2022 is de LP- aanvraag ingevuld en op 2 november 2022 heeft een vertrekgesprek met eiser plaatsgevonden. Door deze handelingen kort na de inbewaringstelling van eiser uit te voeren
heeft verweerder voldoende voortvarend gewerkt aan de uitzetting van eiser. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
10. Eiser voert tot slot aan dat de rechtbank de maatregel van bewaring ambtshalve moet toetsen. De rechtbank oordeelt hierover dat het onderzoek ter zitting is gesloten vóór de bekendmaking van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 20221 Daarom houdt de rechtbank in de zaak van eiser vast aan haar eerdere lijn. Die lijn is dat als het voor de rechtbank overduidelijk is dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is en de vreemdeling dus ten onrechte in vreemdelingenbewaring zit en zal blijven zitten, de rechtbank daarover een oordeel zal geven. Ook als daartegen geen grond is gericht. In deze zaak is de rechtbank niet gebleken dat de maatregel van bewaring op andere gronden dan de aangevoerde beroepsgronden onrechtmatig is.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
1. ECLI:EU:C:2022:858.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
10 november 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.