Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer]
Procesverloop
De rechtbank oordeelt als volgt. In artikel 50, tweede lid, van de Vw staat: ‘
Indien de identiteit van de staande gehouden persoon niet onmiddellijk kan worden vastgesteld, mag hij worden overgebracht naar een plaats bestemd voor verhoor. (…).’ Dat zou betekenen dat de identiteit van eiser tijdens het strafrechtelijk voortraject niet is vastgesteld. Dat lijkt naar het oordeel van de rechtbank onwaarschijnlijk, gezien het feit dat eiser een paspoort heeft. De ophouding van eiser had daarom moeten plaatsvinden op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw. Dat betekent dat er sprake is van een gebrek in het voortraject. Dit gebrek maakt de bewaring alleen onrechtmatig, indien de met de maatregel van bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen van eiser. De rechtbank overweegt dat er sprake is van een gebrek van geringe aard omdat er wel een juiste wettelijke grondslag voor ophouding voorhanden was. Verder heeft verweerder ter zitting terecht gewezen op de gronden, die eiser in de maatregel van bewaring zijn tegengeworpen en die, zoals hierna zal blijken, door eiser niet zijn betwist. Dit tezamen brengt de rechtbank tot de conclusie dat, ondanks het gebrek in de ophouding, de inbewaringstelling niet onrechtmatig is. De beroepsgrond slaagt niet.
Gelet op het gebrek in het voortraject veroordeelt de rechtbank verweerder wel in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,00 en een wegingsfactor
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt verweer in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,00