ECLI:NL:RBDHA:2022:15401

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 oktober 2022
Publicatiedatum
20 februari 2023
Zaaknummer
NL22.11999
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het beroep van eiser, een Iraanse nationaliteit, tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een aanvraag ingediend voor asiel, maar verweerder heeft niet tijdig beslist. Op 28 september 2022 heeft verweerder alsnog een inwilligend besluit genomen. Eiser heeft op 5 oktober 2022 het beroep ingetrokken, maar verzocht om veroordeling van verweerder in de proceskosten. De rechtbank heeft partijen gevraagd of een zitting nodig was, maar omdat partijen geen zitting hebben aangevraagd, is het onderzoek gesloten zonder zitting.

De rechtbank overweegt dat als een bestuursorgaan niet op tijd beslist, de betrokkene in beroep kan gaan. Eiser heeft dit gedaan, en verweerder heeft inmiddels een besluit genomen. De rechtbank oordeelt dat er geen verdere verplichtingen voor verweerder zijn, maar dat eiser recht heeft op een proceskostenvergoeding. De rechtbank concludeert dat verweerder in de proceskosten van eiser moet worden veroordeeld, omdat het bestreden besluit te laat is genomen en het beroep terecht was ingesteld.

De rechtbank stelt de proceskosten van eiser vast op € 379,50, rekening houdend met de wegingsfactor van 0,5, aangezien de zaak alleen over de overschrijding van de beslistermijn ging. Verweerder heeft niet gereageerd op het verzoek van eiser om proceskostenvergoeding, wat de rechtbank interpreteert als geen bezwaar tegen de vergoeding. De rechtbank heeft de beslissing op 28 oktober 2022 uitgesproken, waarbij mr. J.A. Schuman als rechter en mr. L.L. Hol als griffier aanwezig waren.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.11999
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser geboren op [geboortedatum] 1985 van Iraanse nationaliteit

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. B.A. Palm) en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,verweerder (gemachtigde: L.D. Koops-Roo)

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser, omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op haar aanvraag.
Op 28 september 2022 heeft verweerder alsnog een inwilligend besluit genomen op de aanvraag.
Het beroep van eiser wordt geacht mede gericht te zijn tegen het inwilligend besluit.
Eiser heeft op 5 oktober 2022 het beroep ingetrokken, maar wil nog dat de rechtbank over gaat tot veroordeling van verweerder in de proceskosten. Verweerder heeft niet op dit verzoek gereageerd.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.1
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Dat is wat eiser heeft gedaan. Inmiddels heeft verweerder wel een besluit genomen. Verweerder heeft dus gedaan wat eiser wilde en de rechtbank hoeft dit dan ook niet meer aan verweerder op te dragen. Eiser heeft zijn beroep ingetrokken, maar heeft verzocht om een proceskostenveroordeling.
1. Op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. Omdat eiser zijn beroep heeft ingetrokken zal de rechtbank geen uitspraak doen over de vraag of eiser gelijk had met zijn beroep. Wel zal de rechtbank oordelen of verweerder een proceskostenvergoeding moet betalen.
Proceskostenveroordeling
4. Over de vergoeding van de proceskosten die eiser vraagt overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken, nu het bestreden besluit van 28 september 2022 te laat is genomen en het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit terecht is ingesteld door eiser. De rechtbank kan een partij de proceskosten van de andere partij laten betalen (artikel 8:75 en 8:75a van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb)).
5. Verweerder heeft niet gereageerd op het verzoek van eiser. De rechtbank leidt hieruit af dat verweerder er geen bezwaar tegen heeft om de proceskosten van eiser te betalen. Verweerder zal de proceskosten van eiser dus moeten betalen.
6. De rechtbank stelt de proceskosten van eiser die verweerder moet betalen vast op € 379,50. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 379,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 379,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van mr. L.L. Hol, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
28 oktober 2022

Documentcode: [documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.