ECLI:NL:RBDHA:2022:15399

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 november 2022
Publicatiedatum
20 februari 2023
Zaaknummer
NL22.21748 en NL22.21761
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugkeerbesluit en bewaring van een Marokkaanse vreemdeling met verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 november 2022 uitspraak gedaan in de zaken NL22.21748 en NL22.21761, waarbij een Marokkaanse vreemdeling, eiser, in beroep ging tegen een terugkeerbesluit en een maatregel van bewaring. Eiser had op 22 oktober 2022 een terugkeerbesluit ontvangen met een vertrektermijn van nul dagen, wat betekende dat hij Nederland onmiddellijk moest verlaten. Eiser stelde dat er geen zicht op uitzetting naar Marokko was en dat de terugkeerbesluiten onterecht waren opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de verkorting van de vertrektermijn gerechtvaardigd was, gezien het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank concludeerde dat de gronden voor de bewaring voldoende waren en dat er geen aanleiding was om schadevergoeding toe te kennen, aangezien de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was geweest. De beroepen van eiser werden ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.21748 en NL22.21761
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen [eiser], eiser
V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. J. Singh),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A.M.H. van de Wal).

Procesverloop

Bij besluit van 22 oktober 2022 (bestreden besluit 1) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd. Verweerder heeft op diezelfde dag aan eiser de maatregel van bewaring (bestreden besluit 2) op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen bestreden besluit 2 moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 4 november 2022 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft de beroepen op 7 november 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen Z. Gharbaoui. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2001.
Over bestreden besluit 1
Twee terugkeerbesluiten
2. Eiser stelt dat er meerdere terugkeerbesluiten aan hem zijn opgelegd. Eerst is een terugkeerbesluit opgelegd en krijgt hij de kans om binnen vier weken Nederland te verlaten.
De volgende dag is een terugkeerbesluit opgelegd waarin staat dat hij Nederland onmiddellijk moet verlaten. Dat kan volgens eiser niet.
3. De rechtbank oordeelt als volgt. Op 21 oktober 2022 is aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd met een vertrektermijn van vier weken. Op 22 oktober 2022 is aan eiser een nieuw terugkeerbesluit opgelegd met een vertrektermijn van nul dagen. Eiser moest naar aanleiding van dat terugkeerbesluit Nederland onmiddellijk verlaten. Door het opleggen van het terugkeerbesluit van 22 oktober 2022 is de termijn die eiser heeft gekregen om terug te keren verkort. Dat mag verweerder doen als daar een aanleiding voor bestaat. In het geval van eiser was er een aanleiding om de vertrektermijn te verkorten. Eiser is
namelijk op 22 oktober 2022 aangetroffen op een afgesloten haventerrein in IJmuiden. Volgens verbalisanten staan op dit haventerrein vrachtwagentrailers opgesteld die dagelijks vervoerd worden naar Groot-Brittannië. Verder staat in het proces-verbaal van staande houding van 22 oktober 2022 dat de verbalisant ambtshalve bekend is dat vreemdelingen op illegale wijze proberen uit te reizen naar Groot-Brittannië. Dat gebeurt door zich te verstoppen in trailers en op deze wijze de paspoortcontrole en grensovergang te omzeilen.
Door deze ervaringsgegevens van verbalisanten en het feit dat eiser op een afgesloten haventerrein is gevonden waar vrachtwagentrailers zijn opgesteld is de kans groot dat eiser probeerde op illegale wijze Nederland uit te reizen. Hierdoor is er sprake van een risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen, waardoor de vertrektermijn in het terugkeerbesluit van 22 oktober 2022 verkort mocht worden naar nul dagen. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Zicht op uitzetting
4. Eiser stelt dat er geen zicht op uitzetting is naar Marokko, daarom mag aan eiser geen terugkeerbesluit worden opgelegd waarin staat dat hij moet terugkeren naar Marokko.
5. De rechtbank verwijst voor het oordeel ten aanzien van het zicht op uitzetting naar rechtsoverweging 12. Daarbij komt dat het zicht op uitzetting niet besproken hoeft te worden bij het opleggen van een terugkeerbesluit. Het noemen van het land van terugkeer is voldoende.
Over bestreden besluit 2
6. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Bewaringsgronden
7. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat het risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontweek of belemmerde.Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid,
van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
8. De rechtbank stelt vast dat eiser alleen de zware gronden onder 3b en 3h betwist. Ter zitting heeft verweerder de zware grond 3h laten vallen. De rechtbank is van oordeel dat de overige, niet betwiste zware gronden en de lichte gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. Deze zware en lichte gronden zijn al voldoende om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring daarom al dragen.
Asielaanvraag
9. Verder stelt eiser zich op het standpunt dat het van belang is dat de rechtbank op de hoogte wordt gesteld van de laatste ontwikkelingen. Eiser heeft namelijk op 4 november 2022 een asielaanvraag gedaan. De informatie hierover zit niet in het dossier.
10. Kort voor de behandeling van de beroepen heeft verweerder een document in het digitale dossier geüpload over de opheffing van de maatregel van bewaring op 4 november 2022, waarbij de grondslag van de inbewaringstelling is gewijzigd, omdat eiser op die dag asiel heeft aangevraagd. Naar het oordeel van de rechtbank is dat document tijdig aan het dossier toegevoegd, omdat sprake was van een weekend en de gemachtigde van verweerder op 7 november 2022 de hele dag aanwezig was bij de rechtbank. Ook stelt de rechtbank vast dat de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, onder a, van de Vw, op tijd is omgezet. De beroepsgrond slaagt niet.
Zicht op uitzetting
11. Eiser voert aan dat er vraagtekens zijn te plaatsen bij zijn terugkeer naar Marokko. Er is namelijk niet altijd zicht op uitzetting. De maatregel van bewaring is bedoeld ter fine van uitzetting. Het zicht op uitzetting is een absolute voorwaarde. Verweerder heeft een melding gedaan dat het afgelopen jaar laissez passers zijn afgegeven, maar eiser betwijfelt of dat ook in zijn specifieke geval zal gebeuren.
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ter zitting voldoende heeft uitgelegd dat de omstandigheden in Marokko sinds de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 april 20211 wezenlijk zijn gewijzigd. Na lange tijd worden
inmiddels weer laissez passers voor gedwongen vertrek naar Marokko afgegeven voor vreemdelingen die in vreemdelingenbewaring verblijven. Gelet hierop bestaat vooralsnog onvoldoende aanleiding voor het oordeel dat eiser niet binnen een redelijke termijn met een door de Marokkaanse autoriteiten afgegeven laissez passer vanuit vreemdelingebewaring kan worden uitgezet. De beroepsgrond slaagt niet.
Over de beroepen
13. De beroepen tegen de bestreden besluiten zijn ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
10 november 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 2 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 1 gaat, kan hoger beroep worden
ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.