ECLI:NL:RBDHA:2022:15389
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag van een Syrische nationaliteit met internationale bescherming in Denemarken
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 1 december 2022 uitspraak gedaan in een asielzaak van een Syrische eiser die internationale bescherming had gekregen in Denemarken. De eiser, geboren in 1996, had op 9 juli 2015 in Denemarken asiel verkregen, wat in 2020 met twee jaar werd verlengd. Na een verblijf van ongeveer twee jaar in Marokko keerde hij in september 2022 terug naar de EU en diende op 13 september 2022 een asielaanvraag in Nederland in. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid verklaarde deze aanvraag op 12 oktober 2022 niet-ontvankelijk, omdat de eiser al een internationale beschermingsstatus in Denemarken had.
De rechtbank heeft het beroep van de eiser tegen deze beslissing beoordeeld. De eiser betoogde dat zijn status in Denemarken onzeker was, omdat zijn verblijfsvergunning was verlopen en hij twee jaar buiten Denemarken had verbleven. Hij vreesde dat hij bij terugkeer naar Denemarken zou worden uitgezet naar Syrië, vooral gezien zijn strafrechtelijke veroordeling in Denemarken. De rechtbank oordeelde echter dat de eiser niet had aangetoond dat zijn verblijfsstatus in Denemarken was beëindigd of ingetrokken. Bovendien was er geen bewijs dat hij bij terugkeer naar Denemarken een reëel risico op indirect refoulement zou lopen.
De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris terecht de asielaanvraag niet-ontvankelijk had verklaard. De eiser had geen overtuigend bewijs geleverd dat zijn medische omstandigheden een belemmering vormden voor terugkeer naar Denemarken. De rechtbank oordeelde dat de gezondheidszorg in Denemarken vergelijkbaar was met die in Nederland en dat de eiser in Denemarken de benodigde medische hulp kon krijgen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.