Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[verzoekster] , V-nummer: [V-nummer] , verzoekster
[minderjarige 1]en
[minderjarige 2]
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 december 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. Verzoekster, een vrouw met twee minderjarige kinderen, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Deze aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 4 oktober 2022 afgewezen, omdat deze als kennelijk ongegrond werd beschouwd. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld en tegelijkertijd verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 15 november 2022 behandeld, waarbij verzoekster werd bijgestaan door haar gemachtigde, mr. C.T.W. van Dijk, en een tolk, A.K. Myata, aanwezig was. De Staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. M.F. van der Lubbe.
De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen aangegeven dat er inmiddels op het beroep is beslist in een andere zaak (NL22.20458), waardoor een voorlopige voorziening niet meer nodig is. Om deze reden heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, in aanwezigheid van griffier mr. M.L. Bressers, en is openbaar gemaakt op 9 december 2022. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.