ECLI:NL:RBDHA:2022:15355
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening tegen feitelijke uitzetting van een Nigeriaanse staatsburger met een onjuist laissez-passer
Op 10 december 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag een mondelinge uitspraak gedaan in de zaak tussen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als verweerder en een Nigeriaanse staatsburger als verzoeker. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen zijn voorgenomen uitzetting naar Lagos, Nigeria, die gepland stond voor 12 december 2022. Hij verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat hij van mening was dat de uitzetting onrechtmatig was. Dit zou het gevolg zijn van een laissez-passer dat niet op zijn naam stond, maar op een andere naam. Daarnaast stelde hij dat de Nigeriaanse autoriteiten een negatieve PCR-test vereisen, wat een objectieve belemmering zou vormen voor zijn uitzetting.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen. Hij oordeelde dat de naam op het laissez-passer niet relevant was voor de rechtmatigheid van de uitzetting, aangezien de Nigeriaanse autoriteiten geen twijfel hadden over de nationaliteit van de verzoeker. Bovendien was het niet in geschil dat de verzoeker illegaal in Nederland verbleef en geen verblijfsrechtelijke procedures meer had lopen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de Staatssecretaris bevoegd was om de verzoeker uit te zetten, ongeacht de naam op het laissez-passer.
De voorzieningenrechter wees ook op het feit dat de weigering van de verzoeker om een PCR-test te ondergaan, niet afdeed aan de bevoegdheid van de Staatssecretaris om de uitzetting door te zetten. De voorzieningenrechter concludeerde dat het bezwaar van de verzoeker tegen de feitelijke uitzetting geen redelijke kans van slagen had en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. P.J.M. Mol, in aanwezigheid van griffier mr. M.L. Bressers, en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.