ECLI:NL:RBDHA:2022:15350
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure
Op 11 november 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een verzoekster en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De verzoekster had op 5 januari 2022 beroep ingesteld omdat de Staatssecretaris volgens haar niet tijdig had beslist op haar aanvraag van 30 augustus 2021. De Staatssecretaris had op 27 januari 2022 wel een beslissing genomen, waarna de verzoekster haar beroep introk en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld om op dit verzoek te reageren, maar de Staatssecretaris verzet zich tegen de proceskostenvergoeding.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan. De rechtbank overweegt dat de veroordeling in proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Aangezien de verzoekster haar beroep heeft ingetrokken, kan de rechtbank op verzoek van de indiener het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten. De rechtbank wijst het verzoek van de verzoekster om vergoeding van de proceskosten af, omdat het beroep tegen het uitblijven van een beslissing op de aanvraag niet-ontvankelijk zou zijn verklaard.
De rechtbank concludeert dat de verzoekster op 30 augustus 2021 een aanvraag heeft ingediend voor toetsing aan het EU-recht, waarvoor de Staatssecretaris zes maanden de tijd had om te beslissen. De verzoekster heeft de Staatssecretaris te vroeg in gebreke gesteld en de Staatssecretaris heeft binnen de beslistermijn een beslissing genomen. Daarom zou het beroep van de verzoekster niet-ontvankelijk zijn verklaard en bestaat er geen aanleiding om de Staatssecretaris te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten. Het verzoek wordt als kennelijk ongegrond afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Westerhof, griffier, en is openbaar uitgesproken op 11 november 2022.