ECLI:NL:RBDHA:2022:15350

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 november 2022
Publicatiedatum
16 februari 2023
Zaaknummer
AWB 22 / 79
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure

Op 11 november 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een verzoekster en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De verzoekster had op 5 januari 2022 beroep ingesteld omdat de Staatssecretaris volgens haar niet tijdig had beslist op haar aanvraag van 30 augustus 2021. De Staatssecretaris had op 27 januari 2022 wel een beslissing genomen, waarna de verzoekster haar beroep introk en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld om op dit verzoek te reageren, maar de Staatssecretaris verzet zich tegen de proceskostenvergoeding.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan. De rechtbank overweegt dat de veroordeling in proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Aangezien de verzoekster haar beroep heeft ingetrokken, kan de rechtbank op verzoek van de indiener het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten. De rechtbank wijst het verzoek van de verzoekster om vergoeding van de proceskosten af, omdat het beroep tegen het uitblijven van een beslissing op de aanvraag niet-ontvankelijk zou zijn verklaard.

De rechtbank concludeert dat de verzoekster op 30 augustus 2021 een aanvraag heeft ingediend voor toetsing aan het EU-recht, waarvoor de Staatssecretaris zes maanden de tijd had om te beslissen. De verzoekster heeft de Staatssecretaris te vroeg in gebreke gesteld en de Staatssecretaris heeft binnen de beslistermijn een beslissing genomen. Daarom zou het beroep van de verzoekster niet-ontvankelijk zijn verklaard en bestaat er geen aanleiding om de Staatssecretaris te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten. Het verzoek wordt als kennelijk ongegrond afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Westerhof, griffier, en is openbaar uitgesproken op 11 november 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 22/79

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 november 2022 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Hanna),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Op 5 januari 2022 heeft eiseres beroep ingesteld, omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op de aanvraag van 30 augustus 2021.
In het besluit van 27 januari 2022 heeft verweerder een beslissing genomen op de aanvraag.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verweerder heeft de rechtbank meegedeeld dat hij zich verzet tegen een proceskostenvergoeding.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. De rechtbank wijst het verzoek van eiseres om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten af. Dit omdat het beroep tegen het uitblijven van een beslissing op de aanvraag niet-ontvankelijk zou zijn verklaard.
4. Eiseres heeft op 30 augustus 2021 een aanvraag ingediend voor toetsing van haar situatie aan het EU-recht (bewijs van rechtmatig verblijf). Voor een dergelijke aanvraag heeft verweerder zes maanden de tijd om een beslissing te nemen, dus tot 1 maart 2022. [1] Eiseres heeft verweerder op 20 december 2021 dan ook te vroeg in gebreke gesteld. Bovendien heeft verweerder binnen de beslistermijn een beslissing genomen. Hierom zou het beroep van eiseres niet-ontvankelijk zijn verklaard. Nu het beroep van eiseres niet zou slagen, bestaat er ook geen aanleiding om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
5. Het verzoek wordt als kennelijk ongegrond afgewezen.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van de proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Westerhof, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 november 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 10 van de Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van