ECLI:NL:RBDHA:2022:15344

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
16 februari 2023
Zaaknummer
NL22.25176; NL22.25210
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen terugkeerbesluit en maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 december 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een terugkeerbesluit en een maatregel van bewaring. Eiser, een man van Bengalese nationaliteit, had beroep ingesteld tegen de besluiten van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die hem op 6 december 2022 een terugkeerbesluit en een maatregel van bewaring had opgelegd. Eiser stelde dat hij rechtmatig verblijf had in Portugal en dat de maatregel van bewaring onterecht was opgelegd. De rechtbank heeft de beroepen op 19 december 2022 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank oordeelde dat eiser niet had aangetoond dat hij rechtmatig verblijf in Portugal had. De regeling waarnaar hij verwees, gold alleen voor derdelanders met een visum, en eiser beschikte niet over een visum. De rechtbank concludeerde dat het terugkeerbesluit van 6 december 2022 niet gericht was op rechtsgevolgen, waardoor het beroep tegen dit besluit niet-ontvankelijk werd verklaard.

Wat betreft de maatregel van bewaring oordeelde de rechtbank dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom niet kon worden volstaan met een lichter middel. Eiser had aangegeven dat hij zich had aangemeld voor een studie in Nederland, maar verweerder had hier niet op ingegaan. Dit leidde tot de conclusie dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was. De rechtbank heeft de maatregel opgeheven en eiser recht op schadevergoeding toegekend voor de onrechtmatige vrijheidsontneming, vastgesteld op € 1.500,- voor 15 dagen. Daarnaast werden de proceskosten van eiser vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.25176 en NL 22.25210
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser], eiser
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.J.A. Bakker), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: J.C. van Ossenbruggen-Theodoulou).

Procesverloop

Bij besluiten van 6 december 2022 (de bestreden besluiten) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit en de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen de maatregel van bewaring moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft de beroepen op 19 december 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen Z. Kabir. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Bengalese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1990.
Het beroep tegen het terugkeerbesluit (NL22.25210)
2. Bij besluit van 18 mei 2022 heeft verweerder de aan eiser verleende verblijfsvergunning ingetrokken per 1 september 2021. Dit besluit omvat tevens een terugkeerbesluit. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser nadien de Europese Unie niet heeft verlaten, zodat dit terugkeerbesluit zijn werking nog niet heeft verloren. Dit betekent dat het terugkeerbesluit van 6 december 2022 niet is gericht op rechtsgevolgen en niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep tegen het terugkeerbesluit van 6 december 2022 is daarom niet- ontvankelijk.
Het beroep tegen de maatregel van bewaring (NL22.25176)
3. Eiser stelt dat de maatregel van bewaring ten onrechte is opgelegd. Eiser verwijst naar een Portugese regeling die inhoudt dat houders van een visum wordt toegestaan om tijdens hun verblijf in Portugal werk te zoeken, te werken en een aanvraag te doen voor een verblijfsvergunning. Eiser stelt werk te hebben in Portugal en een aanvraag te hebben gedaan voor een Portugese verblijfsvergunning. Volgens eiser heeft hij op grond van de bedoelde Portugese regeling rechtmatig verblijf in dat land. Daarmee heeft het terugkeerbesluit van 18 mei 2022 zijn werking verloren en kan het niet dienen als basis voor de maatregel van bewaring.
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aangetoond dat hij in Portugal beschikt over rechtmatig verblijf. De regeling waarnaar hij verwijst heeft uitdrukkelijk betrekking op derdelanders die beschikken over een visum. Naar het oordeel van de rechtbank biedt de regeling geen aanknopingspunt voor de stelling van eiser dat die óók van toepassing is op derdelanders zoals eiser, die in Portugal geen visum nodig hebben omdat zij in een andere EU-lidstaat over een verblijfsvergunning beschikken. Mocht dit toch anders zijn, dan overweegt de rechtbank dat de bedoelde regeling in werking is getreden in augustus 2022. Op dat moment beschikte eiser al niet meer over een rechtmatige verblijfstitel in Nederland. Aangezien eiser óók niet over een visum beschikt, is niet aangetoond dat de huidige regeling op hem van toepassing is. In ieder geval is de rechtbank niet gebleken dat het terugkeerbesluit van 18 mei 2021 zijn werking heeft verloren. De beroepsgrond faalt.
5. Eiser voert aan dat verweerder in de maatregel onvoldoende heeft gemotiveerd dat niet kon worden volstaan met de oplegging van een lichter middel. Eiser heeft in het gehoor, voorafgaande aan de maatregel tot bewaring verklaard dat hij opnieuw een studie wilde beginnen en dat hij zich daartoe had aangemeld bij een onderwijsinstelling.
6. De rechtbank volgt eiser hierin. In het besluit tot oplegging van de maatregel is verweerder niet ingegaan op de omstandigheid dat eiser in Nederland (weer) wilde gaan studeren en dat hij zich daartoe heeft aangemeld bij de [opleiding] . Verweerder had dit wel moeten doen, omdat deze omstandigheid een aanknopingspunt biedt voor een reëel verblijfsdoel van eiser in Nederland en voor mogelijkheid dat eiser weer rechtmatig verblijf in Nederland krijgt. Eerst ter zitting heeft verweerder het standpunt ingenomen dat de bedoelingen van eiser onduidelijk waren. Dit omdat eiser ook had verklaard dat hij terug wilde naar Portugal om daar te werken en een verblijfsvergunning aan te vragen. Voor zover er bij verweerder onduidelijkheden bestonden over de bedoelingen van eiser, dan had verweerder hem daarover nader moeten bevragen of hem de gelegenheid moeten bieden om zijn verklaringen toe te lichten. Nu verweerder dit niet heeft gedaan én verweerder in het besluit tot oplegging van de maatregel van bewaring niet is ingegaan op het door eiser geuite verblijfsdoel in Nederland, lijdt het besluit aan een onherstelbaar motiveringsgebrek. De beroepsgrond slaagt dus.
7. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat besluit tot oplegging van de maatregel onrechtmatig is vanaf het moment van de oplegging daarvan. Het beroep tegen deze maatregel is daarom gegrond. De rechtbank beveelt dat de maatregel met ingang van heden wordt opgeheven. Gelet hierop behoeven de overige beroepsgronden van eiser geen bespreking meer.
8. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 15 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel. Voor het verblijf van 15 dagen in een detentiecentrum ontvangt eiser € 100,- per dag. Dat is in totaal dus € 1.500,-.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
In zaaknummer NL22.25210
- verklaart het beroep tegen het terugkeerbesluit niet-ontvankelijk.
In zaaknummer NL22.25176
  • verklaart het beroep tegen de maatregel van bewaring gegrond;
  • beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 20 december 2022;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.500,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Bruins, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
20 december 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.