ECLI:NL:RBDHA:2022:1533

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 februari 2022
Publicatiedatum
28 februari 2022
Zaaknummer
SGR 21/4518
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E.M.M. Kettenis - de Bruin
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen omgevingsvergunning voor sociale woningen in Den Haag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 3 juni 2021, waarin zijn bezwaar tegen een omgevingsvergunning voor de bouw van 140 sociale woningen, 150 m2 detailhandel, 235 m2 maatschappelijke dienstverlening en een parkeergarage met 121 parkeerplaatsen, kennelijk niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk was verklaard, omdat het niet tijdig was ingediend. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken en begint op de dag na de bekendmaking van het besluit. In dit geval was het primaire besluit op 3 maart 2021 bekendgemaakt, waardoor de termijn eindigde op 14 april 2021. De eiser had zijn bezwaarschrift echter pas op 15 april 2021 op de post gedaan, wat leidde tot de conclusie dat het bezwaarschrift te laat was ingediend. De rechtbank overwoog dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding. De rechtbank benadrukte dat de wettelijke bepalingen over de tijdigheid van het indienen van een bezwaarschrift van openbare orde zijn, wat betekent dat zowel het bestuursorgaan als de rechtbank niet kunnen afwijken van deze regels, ook niet in het geval van een geringe overschrijding. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/4518

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 februari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. S.J.C. Hocks).

Procesverloop

Bij besluit van 3 maart 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van 140 sociale woningen, 150 m2 detailhandel, 235 m2 maatschappelijke dienstverlening en een parkeergarage met 121 parkeerplaatsen ter plaatse van de hoek Maanplein, ongenummerd, en de Maanweg, ongenummerd, te Den Haag.
Bij besluit van 3 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. Omdat het beroep kennelijk ongegrond is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De rechtbank legt hierna uit waarom het beroep kennelijk ongegrond is.
2. Verweerder het bezwaar van eiser kennelijk niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaar niet tijdig is ingediend. De rechtbank beoordeelt of verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
3. Voor het indienen van een bezwaarschrift geldt op grond van artikel 6:7 van de Awb een termijn van zes weken. Deze termijn begint op grond van artikel 6:8 van de Awb op de dag na de dag waarop het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Dat is in dit soort gevallen de dag na de dag waarop het besluit is toegezonden aan degene tot wie dit besluit is gericht, in dit geval de aanvrager van de omgevingsvergunning (inmiddels vergunninghoudster). Een bezwaarschrift is op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. Wanneer het bezwaarschrift (aangetekend of niet-aangetekend) met de gewone post (PostNL of een andere postaanbieder) wordt verstuurd, is het bij ontvangst na het einde van de termijn op grond van artikel 6:9, tweede lid, van de Awb onder voorwaarden ook tijdig ingediend. Onder “andere postaanbieder” wordt voor in Nederland ter post bezorgde stukken verstaan ieder bij de Autoriteit Consument en Markt geregistreerd postvervoerbedrijf. Die voorwaarden zijn dat het bezwaarschrift voor het einde van de termijn op de post is gedaan én het niet later dan een week na afloop van de termijn bij verweerder is ontvangen. Als op de enveloppe een leesbaar poststempel is geplaatst, neemt de rechtbank in beginsel aan dat het bezwaarschrift op die dag op de post is gedaan. De rechtbank wijkt alleen van dit uitgangspunt af als de indiener van het bezwaarschrift aannemelijk maakt dat het op een eerdere datum op de post is gedaan. Als iemand een bezwaarschrift te laat indient, moet het bestuursorgaan het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig indienen van het bezwaarschrift verschoonbaar is. Dan laat het bestuursorgaan op grond van artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege.
4. Vast staat dat verweerder het primaire besluit bekend heeft gemaakt op 3 maart 2021 door dit besluit op deze datum per post naar (thans) vergunninghoudster te versturen, zodat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift eindigde op 14 april 2021. Eiser heeft het bezwaarschrift met PostNL verstuurd. Gelet op de poststempel gaat de rechtbank ervan uit dat het bezwaarschrift op 15 april 2021 op de post is gedaan. Uit de ontvangst-stempel blijkt dat verweerder het bezwaarschrift op 16 april 2021 heeft ontvangen.
5. Eiser stelt dat hij tijdig bezwaar heeft gemaakt. Het primaire besluit is namelijk pas na 3 maart 2021 gepubliceerd. Verder stelt eiser dat hij niet kon weten dat de dag van toezending aan de aanvrager en niet de bekendmaking aan de overige belanghebbenden bepalend was voor de aanvang van de bezwaartermijn.
6. Hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend. Zoals in 3. is toegelicht, is in een zaak als deze de datum van de bekendmaking bepalend voor de aanvang van de bezwaartermijn. In dit geval is dat 3 maart 2021, aangezien het primaire besluit op die datum is verstuurd naar de aanvrager van de omgevingsvergunning. Het bezwaarschrift is dus niet tijdig ingediend. Voor zover eiser heeft bedoeld te zeggen dat de overschrijding van de beroepstermijn hem niet kan worden aangerekend, overweegt de rechtbank als volgt. Bij de publicatie van het primaire besluit in het Gemeenteblad op 8 maart 2021 heeft verweerder aangegeven dat binnen zes weken na de datum van de bekendmaking van het besluit bezwaar moet worden gemaakt. In het Gemeenteblad is opgenomen dat het besluit op 3 maart 2021 bekend is gemaakt. Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding. Eiser had namelijk in ieder geval vanaf 8 maart 2021 kunnen weten dat de bezwaartermijn op 3 maart 2021 was gaan lopen. Indien bij eiser twijfel bestond over het einde van de bezwaartermijn, had het op de weg van eiser gelegen om contact op te nemen met verweerder dan wel een professionele rechtsbijstandverlener te raadplegen. Dat het hier gaat om slechts een geringe overschrijding van de bezwaartermijn geeft geen aanleiding anders te oordelen. In dit verband wijst de rechtbank er op dat de wettelijke bepalingen over de tijdigheid van het indienen van een bezwaarschrift van openbare orde zijn. Dat betekent dat verweerder én de rechtbank daarvan, ook in het geval van een geringe en onbedoelde overschrijding van de bezwaartermijn, niet kunnen afwijken.
7. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep is daarom kennelijk ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M.M. Kettenis - de Bruin, rechter, in aanwezigheid van mr. R.A.E. Bach, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.