ECLI:NL:RBDHA:2022:15311

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 december 2022
Publicatiedatum
15 februari 2023
Zaaknummer
AWB 22/7484
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot overdracht aan Spanje

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 6 december 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van een Algerijnse verzoeker die in Nederland asiel heeft aangevraagd. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin werd besloten om de overdracht aan Spanje niet achterwege te laten. De verzoeker stelde dat zijn mensenrechten in Spanje niet gegarandeerd konden worden en verwees naar een AIDA-rapport dat zou aantonen dat Algerijnse en Marokkaanse staatsburgers in Spanje in slechte omstandigheden worden gehouden en dat er risico's zijn op discriminatie en illegale detentie.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De rechter oordeelde dat de verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat er in zijn geval een reëel risico bestond op schending van zijn mensenrechten bij overdracht aan Spanje. De voorzieningenrechter volgde het standpunt van de Staatssecretaris dat er geen nieuwe relevante feiten of omstandigheden waren die de herhaalde asielaanvraag van de verzoeker zouden onderbouwen. De rechter concludeerde dat de verzoeker bij problemen met de toegang tot opvang of asielprocedures zich kan beklagen bij de Spaanse autoriteiten, en dat de medische voorzieningen in Spanje vergelijkbaar zijn met die in andere EU-lidstaten.

De uitspraak betekent dat de verzoeker op 7 december 2022 mag worden overgedragen aan de Spaanse autoriteiten, en dat er geen proceskostenveroordeling wordt opgelegd. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 22/7484
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 december 2022 in de zaak tussen
[verzoeker], geboren op [geboortedatum] 1988, van Algerijnse nationaliteit, verzoeker
V-nummer: [V Nummer]
(gemachtigde: mr. C.T.W. van Dijk),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 1 december 2022 heeft verweerder op grond van artikel 3.1 Vb besloten de overdracht aan Spanje niet achterwege te laten. Hiertegen heeft verzoeker bezwaar gemaakt.
Bij brief van 2 december 2022 heeft verweerder verzoeker medegedeeld voornemens te zijn hem op 7 december 2022 om 09:45 uur met vluchtnummer [Vluchtnummer] over te dragen aan Spanje.
Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Overwegingen

Verweerder is voornemens verzoeker op 7 december 2022 over te dragen aan de Spaanse autoriteiten.
Verzoeker heeft op 28 mei 2021 een aanvraag ingediend voor het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Bij besluit van 6 juli 2021 is deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat volgens verweerder Spanje verantwoordelijk is voor de inhoudelijke behandeling daarvan. Het tegen dat besluit ingediende beroep is bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 4 oktober 2021 ongegrond verklaard. [1] De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft deze uitspraak in hoger beroep bevestigd. [2]
3. Verzoeker voert aan dat bescherming van zijn mensenrechten in Spanje niet kan worden gegarandeerd. Verzoeker verwijst in dit kader naar pagina’s 43-44 van het AIDA-rapport update 2021 waaruit onder meer volgt dat Algerijnse en Marokkaanse staatsburgers in CATE’s worden gehouden en dat migranten in extreem slechte omstandigheden verblijven. Volgens verzoeker blijkt uit het rapport verder dat hij risico loopt op discriminatie van Algerijnen in Spanje, een risico loopt op illegale detentie en mogelijk een gevaar loopt voor indirect refoulement. Ook benadrukt verzoeker dat er problemen zijn met de toegang tot de opvang en de gezondheidszorg. Verzoeker verwijst hierbij naar verschillende pagina’s van het AIDA-rapport van 2021. Verder stelt verzoeker dat ook uit het AIDA rapport update van 2022 volgt er voor een langere periode sprake is van dergelijke problemen en tekortkomingen in de opvangvoorzieningen en asielprocedures in Spanje, wat maakt dat deze structureel van aard zijn. Ook vreest verzoeker dat Spanje zich schuldig zal maken aan indirect refoulement.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er een zogenoemd 3.1 Vb besluit is genomen en dat de overdracht doorgang kan vinden nu een eerdere aanvraag niet in behandeling is genomen en er bij de herhaalde asielaanvraag geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van die aanvraag. Verweerder stelt verder dat verzoeker geen asielaanvraag heeft ingediend in Spanje en daarom geen persoonlijke ervaring heeft met de kwaliteit van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Spanje. Ook heeft verzoeker niet aangetoond dat hij, in geval bij problemen, zich niet tot de hogere autoriteiten in Spanje kan wenden. Verweerder meent verder dat de verwijzing naar het AIDA-rapport update 2021, van april 2022, het oordeel niet anders maakt nu verzoeker niet heeft aangetoond dat die informatie ook relevant is voor hem als Dublin-terugkeerder. Ook is volgens verweerder geen sprake van nieuwe relevante feiten en/of omstandigheden.
5. Voor zover het gaat om het bezwaar tegen het 3.1 Vb besluit is de voorzieningenrechter met verweerder van oordeel dat, gelet op het rapport gehoor opvolgende aanvraag, aan de herhaalde asielaanvraag geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag liggen. Dit bezwaar heeft geen redelijke kans van slagen.
6. De voorzieningenrechter volgt verweerder in zijn standpunt dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat in zijn geval niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Uit het aangehaalde AIDA-rapport update 2021 volgt weliswaar dat de toegang tot opvang tekortkomingen kent, maar niet is gebleken dat de problemen dermate structureel ernstig zijn dat bij overdracht aan Spanje op voorhand sprake is van een reëel risico op schending van artikel 4 van het Handvest of artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Het is de voorzieningenrechter ook niet gebleken dat de door verzoeker aangehaalde informatie uit het AIDA rapport update 2021 wezenlijk anders is dan de informatie uit het AIDA-rapport waarover de rechtbank heeft geoordeeld in de uitspraak van 4 oktober 2021 en welke uitspraak door de Afdeling is bevestigd.
7. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter dient verzoeker bij voorkomende problemen met het verkrijgen van toegang tot de opvang of toegang tot de asielprocedure zich te beklagen bij de (hogere) autoriteiten van Spanje. Gesteld noch gebleken is dat deze mogelijkheid voor verzoeker niet bestaat of dat klagen bij voorbaat zinloos is. Verzoeker heeft er, onder verwijzing naar het AIDA rapport, op gewezen dat de toegang tot de gezondheidszorg te wensen over laat. Als uitgangspunt geldt dat in Spanje de medische voorzieningen vergelijkbaar zijn met die in andere lidstaten en dat die ook ter beschikking staan aan Dublinclaimanten. Het AIDA rapport waar verzoeker naar verwijst biedt geen concrete aanknopingspunten dat Spanje zich op dat punt niet aan de verdragsverplichtingen houdt. Ten slotte ziet de voorzieningenrechter ook geen grond om verzoeker te volgen in zijn vrees dat Spanje zich schuldig zal maken aan indirect refoulement. Met het claimakkoord garandeert Spanje dat de asielaanvraag beoordeeld zal worden en zal worden behandeld in lijn met de Europese richtlijnen op het gebied van asielrecht.
8. De voorzieningenrechter concludeert dat het bezwaar tegen de feitelijke uitzetting geen redelijke kans van slagen heeft.
9. Het verzoek wordt afgewezen. Dit betekent dat verweerder verzoeker mag uitzetten naar Spanje.
10. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S. Sari, griffier, op 6 december 2022.
De griffier is verhinderd De voorzieningenrechter is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen. de uitspraak te ondertekenen.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 6 december 2022.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zaaknummer NL21.10866.
2.Uitspraak van 20 oktober 2021, zaaknummer 202106420/1/V3.