ECLI:NL:RBDHA:2022:15301
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toewijzing verzoek om proceskostenvergoeding in asielzaak na intrekking beroep en voorlopige voorziening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij verzoeker, vertegenwoordigd door mr. C.T.W. van Dijk, een beroep had ingesteld tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door R. Hopman. Het bestreden besluit, dat op 21 oktober 2022 was genomen, werd door de verweerder op 31 oktober 2022 ingetrokken, waarna aan verzoeker een verblijfsvergunning asiel werd verleend. Hierdoor trok verzoeker zijn beroep en verzoek om voorlopige voorziening in, maar verzocht hij wel om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank overwoog dat, aangezien de verweerder tegemoet was gekomen aan het beroep van verzoeker, het verzoek om proceskostenvergoeding als kennelijk gegrond moest worden toegewezen. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 189,75, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht, waarbij rekening is gehouden met de gelijktijdige indiening van het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening.
De rechtbank heeft verder opgemerkt dat het gewicht van de zaak als zeer licht werd beschouwd, omdat er geen gronden voor het beroep en het verzoek waren ingediend. De uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen en is op 7 december 2022 openbaar gemaakt.