ECLI:NL:RBDHA:2022:15301

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 december 2022
Publicatiedatum
14 februari 2023
Zaaknummer
NL22.21866 en NL22.21867
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek om proceskostenvergoeding in asielzaak na intrekking beroep en voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij verzoeker, vertegenwoordigd door mr. C.T.W. van Dijk, een beroep had ingesteld tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door R. Hopman. Het bestreden besluit, dat op 21 oktober 2022 was genomen, werd door de verweerder op 31 oktober 2022 ingetrokken, waarna aan verzoeker een verblijfsvergunning asiel werd verleend. Hierdoor trok verzoeker zijn beroep en verzoek om voorlopige voorziening in, maar verzocht hij wel om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank overwoog dat, aangezien de verweerder tegemoet was gekomen aan het beroep van verzoeker, het verzoek om proceskostenvergoeding als kennelijk gegrond moest worden toegewezen. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 189,75, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht, waarbij rekening is gehouden met de gelijktijdige indiening van het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening.

De rechtbank heeft verder opgemerkt dat het gewicht van de zaak als zeer licht werd beschouwd, omdat er geen gronden voor het beroep en het verzoek waren ingediend. De uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen en is op 7 december 2022 openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.21866 en NL22.21867
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [verzoeker], verzoeker
V-nummer: [V Nummer] (gemachtigde: mr. C.T.W. van Dijk),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: R. Hopman).

Procesverloop

Bij besluit van 21 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Tevens heeft verzoeker een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend.
Bij besluit van 31 oktober 2022 heeft verweerder het bestreden besluit ingetrokken en aan eiser een verblijfsvergunning asiel verleend.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoeker het beroep en het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
Verweerder heeft op 24 november 2022 gereageerd op dit verzoek.

Overwegingen

De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is verweerder tegemoet gekomen aan het beroep en het verzoek van verzoeker.
Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 189,75 (1 punt voor het indienen van het beroep- en verzoekschrift met een waarde per punt van € 759,- met een wegingsfactor 0,25) omdat het verzoek om een voorlopige voorziening in het beroepschrift is opgenomen waardoor verzoeker voor het indienen van dat verzoek niet een afzonderlijke proceshandeling heeft verricht. Er is sprake van gelijktijdig gestarte procedures en van identieke werkzaamheden door dezelfde rechtsbijstandverlener. Het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening is met één handeling ingediend door beide te vermelden op het digitale formulier. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 april 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:1522). Voorts acht de rechtbank het gewicht van de zaak zeer licht omdat er geen gronden van het beroep en het verzoek zijn ingediend.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag
van € 189,75.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van Ettikhoven, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
07 december 2022

Documentcode: [Documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.