ECLI:NL:RBDHA:2022:15288

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 december 2022
Publicatiedatum
14 februari 2023
Zaaknummer
NL22.20894
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en oplegging inreisverbod wegens ongeloofwaardigheid asielrelaas

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 december 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Algerijnse nationaliteit, had op 27 mei 2021 een asielaanvraag ingediend, maar deze werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning, omdat zijn asielrelaas voor een deel ongeloofwaardig is bevonden. Eiser had gesteld dat hij in Algerije problemen had ondervonden door een lening en een daaropvolgende veroordeling, maar de rechtbank oordeelde dat hij onvoldoende bewijs had geleverd om zijn claims te onderbouwen. Bovendien werd vastgesteld dat eiser zich enige tijd aan het toezicht had onttrokken en niet op de juiste wijze Nederland was binnengekomen. De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag en de oplegging van een inreisverbod voor de duur van twee jaren bevestigd. Eiser heeft geen proceskostenveroordeling gekregen, en het beroep is ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.20894
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [V-nummer], eiser (gemachtigde: mr. L.J. Blijdorp),

en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. L.O. Augustinus).

Inleiding

Bij besluit van 11 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond en aan eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaren.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 16 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van verweerder deelgenomen. Eiser en diens gemachtigde zijn met voorafgaand bericht niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser heeft de Algerijnse nationaliteit en is geboren op [1991]. Hij heeft op 27 mei 2021 in Nederland een asielaanvraag ingediend. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij in Algerije bij een bank een lening heeft aangevraagd om een eigen bedrijf te kunnen starten. Omdat eiser geen opdrachten kreeg, liep hij een betalingsachterstand op. Eiser is als gevolg daarvan veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaar. Eiser is later in Nederland terecht gekomen bij een man genaamd [A], die hem heeft uitgebuit. Eiser heeft in Nederland aangifte gedaan tegen hem, eiser vreest nu dat [A] hem in Nederland of via contacten in Algerije wat aan zal doen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vw. Verweerder heeft verder een inreisverbod voor de duur van twee jaren opgelegd op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
  • de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser;
  • betrokkene heeft een lening afgesloten, hij heeft hierdoor problemen gekregen en is veroordeeld voor wanbetaling;
  • betrokkene werkte onder dwang voor [A] en werd door hem bedreigd.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser wordt gevolgd in zijn identiteit, nationaliteit en herkomst. Het relevante elementen ‘betrokkene heeft een lening afgesloten, hij heeft hierdoor problemen gekregen en is veroordeeld voor wanbetaling’ heeft verweerder ongeloofwaardig geacht. Tot slot worden de verklaringen van eiser over de gedwongen aard van zijn verblijf bij [A] niet geloofwaardig geacht, maar de bedreigingen van [A] na het vertrek van eiser zijn wel geloofwaardig.
Procesbelang
3. De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of eiser procesbelang heeft bij het beroep. Bij brief van 26 oktober 2021 heeft verweerder de rechtbank geïnformeerd dat eiser op 18 oktober 2022 staat geregistreerd als met onbekende bestemming vertrokken. De gemachtigde van eiser heeft op 8 november 2022 op verzoek van de rechtbank op dit bericht gereageerd en daarbij aangegeven dat zij geen contact heeft gehad met eiser, maar dat dit gebruikelijk is voor hem. Verweerder heeft vervolgens bij brief van 11 november 2022 te kennen gegeven dat eiser op 28 oktober 2022 strafrechtelijk is aangehouden en dat hij sindsdien in een detentiecentrum verblijft. De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden aangenomen dat eiser geen rechtens te beschermen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het ingestelde beroep. Onduidelijk is of de strafrechtelijke detentie de oorzaak is dat de gemachtigde van eiser geen contact meer heeft gehad met hem. De gemachtigde van eiser stelt dat eiser belang heeft bij inhoudelijke behandeling van zijn beroep. Verweerder heeft zich wat betreft het procesbelang gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank stelt verder vast dat eiser gronden heeft gericht tegen het opgelegde inreisverbod, waarvoor voor het hebben van procesbelang naar het oordeel van de rechtbank niet relevant is of de gemachtigde van eiser nog in contact met hem staat na de melding in het systeem van verweerder van het vertrek met onbekende bestemming. De rechtbank gaat daarom over tot een inhoudelijke beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit.
Geloofwaardigheidsbeoordeling
4. Eiser voert over de geloofwaardigheidsbeoordeling van het relevante element ‘betrokkene heeft een lening afgesloten, hij heeft hierdoor problemen gekregen en is veroordeeld voor wanbetaling’ dat hij niet primair naar Nederland is gekomen om te werken. Eiser is zijn land van herkomst ontvlucht omdat zijn leven in gevaar was. Hij dacht in eerste instantie dat hij hier 'gewoon' zou kunnen wonen of werken, pas toen hij de hulp en bescherming van de politie zocht in de B8-procedure begreep hij dat hij asiel moest aanvragen om hier te kunnen verblijven. De overwegingen van verweerder in dit kader kunnen dan ook niet slagen. Verweerder heeft verder niet inzichtelijk gemaakt waarom de toelichting van eiser over zijn korte terugkeer naar zijn land van herkomst, namelijk vanwege het ingestelde hoger beroep daar, niet logisch of mogelijk zou zijn geweest. Ook deze tegenwerping kan geen stand houden. Verweerder heeft dan ook ten onrechte het asielrelaas van eiser over zijn problemen en het gevaar voor vervolging niet getoetst op
zwaarwegendheid. Daarbij merkt eiser op dat zijn land van herkomst geen rechtsstaat te noemen is, waardoor hij daar gevaar loopt.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet ten onrechte het relevante element ‘betrokkene heeft een lening afgesloten, hij heeft hierdoor problemen gekregen en is veroordeeld voor wanbetaling’ ongeloofwaardig heeft gevonden. Verweerder heeft bij de beoordeling van dit relevante element mogen meewegen dat eiser geen documenten heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn asielrelaas, terwijl hij wel meerdere malen heeft verklaard dat hij documenten kan krijgen om zijn lening en veroordeling te onderbouwen. Omdat de lening en veroordeling belangrijke onderdelen zijn van zijn asielrelaas en hij zelf heeft verklaard dit te kunnen onderbouwen met bewijsmiddelen, mag van hem worden verwacht dat hij deze documenten overlegt. Dat eiser dit niet heeft gedaan doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van zijn verklaringen. Ook heeft verweerder niet ten onrechte meegewogen dat het onlogisch is dat eiser vanaf 2011 of 2012 projecten deed voor [B], maar hiermee is gestopt in 2014, toen hij werd veroordeeld wegens wanbetaling, terwijl de inkomsten hiervan van groot belang waren om de lening te kunnen terugbetalen. Tot slot blijkt uit de verklaringen van eiser dat hij in ieder geval sinds 2019 op de hoogte is van de mogelijkheid om asiel aan te vragen in de Europese Unie. Dat eiser al die tijd, tot aan 27 mei 2021, geen asielaanvraag heeft ingediend heeft verweerder kunnen meewegen in het kader van de geloofwaardigheid van de reden voor het vertrek van eiser uit zijn land van herkomst en de noodzaak voor eiser om internationale bescherming te krijgen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder het relevante element ongeloofwaardig heeft mogen vinden. Omdat dit relevante element ongeloofwaardig is, heeft verweerder dit niet hoeven toetsen aan de zwaarwegendheid ervan. De beroepsgronden slagen niet.
Het inreisverbod
6. Eiser voert tot slot aan dat het opleggen van een inreisverbod in een zaak zoals deze niet aan de orde is. Het gaat om een eerste asielverzoek en eiser heeft zich niet onttrokken aan het toezicht, geen strafbare feiten gepleegd, procedures opgestapeld of andere acties ondernomen om het uitzetsysteem te frustreren. Het opleggen van een inreisverbod is bovendien onevenredig zwaar voor eiser. Als hij om een andere reden een verblijfsvergunning zou willen aanvragen, bijvoorbeeld op grond van Chavez-Vilchez1 of artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), dan heeft hij het recht om dat vanuit Nederlands en vooral Europees recht te doen.
7. De rechtbank overweegt dat verweerder heeft geconcludeerd dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, omdat hij Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen en zich in strijd met de Vw anderhalf jaar aan het toezicht heeft onttrokken, hij niet beschikt over voldoende middelen van bestaan en hij niet beschikt over een vaste woon- of verblijfplaats. Eiser moet daarom op grond van artikel 62, tweede lid, van de Vw, na het uitbrengen van de beschikking Nederland onmiddellijk verlaten. Eiser heeft in de beroepsgronden wel gesteld dat hij zich niet heeft onttrokken aan het toezicht, maar hij heeft ook verklaard dat hij sinds augustus 2019 in Nederland is. Eiser heeft zich pas op 27 mei 2021 gemeld bij de Nederlandse autoriteiten. Daarmee staat vast
1. Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:354.
dat hij zich enige tijd aan het toezicht heeft onttrokken. Ook is niet gebleken dat eiser Nederland op de voorgeschreven wijze is binnengekomen. Eiser heeft verder niet bestreden dat hij onvoldoende middelen van bestaan heeft en niet beschikt over een vaste woon- of verblijfplaats. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder terecht aan eiser geen vertrektermijn heeft gegeven en heeft beslist dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten op grond van artikel 62, tweede lid, van de Vw.
8. Omdat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten, kan vervolgens op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw aan eiser een inreisverbod worden opgelegd. Voor zover eiser in de toekomst een verblijfsvergunning zou willen aanvragen op grond van artikel 8 van het EVRM of de Chavez-Vilchez-jurisprudentie, kan hij dat vanuit zijn land van herkomst doen. Er is bovendien niet gebleken dat eiser momenteel van plan is om een dergelijke verblijfsvergunning aan te vragen. De eventuele wens om later een verblijfsvergunning aan te vragen maakt niet dat aan eiser geen inreisverbod kan worden opgelegd. Deze beroepsgronden slagen niet.
9. Voor zover eiser met zijn beroepsgronden ook de afwijzing van zijn asielaanvraag als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vw (het Nederland onrechtmatig zijn binnengekomen of het verblijf op onrechtmatige wijze hebben verlengd en zich zonder gegronde reden niet zo snel mogelijk heeft gemeld voor internationale bescherming) heeft betwist, geldt ook hiervoor dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, hij zich zonder gegronde reden enige tijd aan het toezicht heeft onttrokken en niet zo snel mogelijk een asielaanvraag heeft ingediend. De rechtbank is daarom van oordeel dat de aanvraag terecht is afgewezen als kennelijk ongegrond.

Conclusie en gevolgen

10. Gelet op de hiervoor besproken tegenwerpingen heeft verweerder deugdelijk gemotiveerd waarom het asielrelaas van eiser voor een deel ongeloofwaardig is gevonden. Verweerder heeft verder op goede gronden geconcludeerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij valt onder één van de gronden van het Vluchtelingenverdrag of bij terugkeer naar Algerije in een situatie in strijd met artikel 3 van het EVRM terecht zal komen. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw.
11. Verweerder heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond en heeft een inreisverbod voor de duur van twee jaren mogen opleggen. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O. Veldman, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Zwijnenberg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
14 december 2022

Documentcode: [Documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.