ECLI:NL:RBDHA:2022:15270

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 december 2022
Publicatiedatum
13 februari 2023
Zaaknummer
NL22.25280
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening asielaanvraag en verlenging overdrachtstermijn

Op 12 december 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoeker en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. Verweerder had de aanvraag van verzoeker voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk op grond van de Dublinverordening de aangewezen verantwoordelijke lidstaat was. Verweerder had de Franse autoriteiten op 19 oktober 2022 geïnformeerd dat de uiterste overdrachtstermijn was verlengd tot achttien maanden, maar verzoeker stelde dat deze termijn op die datum al was verstreken en dat Nederland de aanvraag moest behandelen. Verzoeker had beroep ingesteld tegen de brief van 19 oktober 2022 en verzocht om een voorlopige voorziening om zijn uitzetting te voorkomen totdat er onherroepelijk op het beroep was beslist.

De voorzieningenrechter overwoog dat op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. De rechter oordeelde dat de brief van 19 oktober 2022 niet als een besluit in de zin van de Awb kon worden aangemerkt, omdat deze geen rechtsgevolgen teweegbracht die niet al eerder waren vastgesteld in het overdrachtsbesluit. De rechter concludeerde dat verzoeker in zijn belangen niet was geschaad, omdat hij de mogelijkheid had om de verlenging van de overdrachtstermijn aan te kaarten in een opvolgende asielaanvraag. Daarom werd het beroep niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. L.A. Banga, in aanwezigheid van griffier mr. Z.E.M. van der Maas, en werd openbaar gemaakt op 12 december 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.25280
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 12 december 2022 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[verzoeker], V-nummer: [V-nummer] , verzoeker (gemachtigde: mr. N.D. Schraa),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: Y. ten Kate).

Inleiding

Verweerder heeft de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde
tijd niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk op grond van de Dublinverordening1 daar de aangewezen verantwoordelijke lidstaat voor is. Bij brief van 19 oktober 2022 heeft verweerder de Franse autoriteiten bericht dat de uiterste overdrachtstermijn met toepassing van artikel 29, tweede lid van de Dublinverordening is verlengd tot achttien maanden.
Verweerder heeft de Franse autoriteiten bericht naar aanleiding van een melding op 18 oktober 2022 dat verzoeker met onbekende bestemming (MOB) is vertrokken.
Verzoeker heeft tegen de brief van 19 oktober 2022 beroep ingesteld. Voorts heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorziening te treffen die er onder meer toe strekt de uitzetting achterwege te laten totdat onherroepelijk op het beroep is beslist.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), kan, indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Op grond van 8:83, vierde lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter indien onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad, uitspraak doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om op een zitting te verschijnen.
3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat er sprake is van een spoedeisend belang,
1. Verordening (EG) nr. 343/2003 van de Raad de Europese Unie van 18 februari 2003.
omdat de overdracht van verzoeker gepland staat op 13 december 2022 om 10:40 uur.
4. Verzoeker voert aan dat verweerder ten onrechte de uiterste overdrachtstermijn heeft verlengd tot achttien maanden. De uiterste overdrachtstermijn is daarom op 19 oktober 2022 verlopen en Nederland is de aangewezen lidstaat om de aanvraag van verzoeker in behandeling te nemen. Verweerder heeft zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat verzoeker zou zijn ondergedoken. De overdracht van verzoeker stond in eerste instantie op 18 oktober 2022 gepland, echter kon deze geen doorgang vinden omdat verzoeker ziek was. Dit heeft verzoeker die dag aan het COA gemeld. Op 19 oktober 2022 is verzoeker uit het AZC gezet. Hij heeft zich een aantal dagen later gemeld in Ter Apel, met het verzoek om opvang te regelen en zijn aanvraag voor een asielvergunning in behandeling te nemen. Dit heeft verweerder niet gedaan. De MOB-melding waar verweerder naar verwijst is dus onjuist, omdat verzoeker altijd bereikbaar was, zich op het AZC bevond en met dwang uit het AZC is gezet. De verlenging van de overdrachtstermijn is daarom onrechtmatig.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de brief waartegen het beroep zich richt, en waaraan het verzoek connex is, geen besluit is. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk. Het ligt op de weg van verzoeker om het (gestelde) verstrijken van de uiterste overdrachtstermijn aan te kaarten in een opvolgende asielaanvraag. Subsidiair voert verweerder aan dat de uiterste overdrachtstermijn op goede gronden is verlengd, omdat sprake is geweest van onderduiken door verzoeker.
6. De voorzieningenrechter is met verweerder van oordeel dat de brief van 19 oktober 2022 niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. De brief roept namelijk geen rechtsgevolgen in het leven die niet al eerder – in het overdrachtsbesluit – teweeg zijn gebracht. In dat besluit is verzoeker namelijk in kennis gesteld van het besluit om hem over te dragen aan Frankrijk en van het besluit om zijn verzoek niet in Nederland te behandelen. De brief van 19 oktober 2022 brengt geen wijziging in de bestaande rechtspositie van verzoeker. Dat Frankrijk langer verantwoordelijk blijft voor de behandeling van de asielaanvraag, betekent niet dat de brief daarom is aan te merken als een besluit. Pas als er gevolgen worden verbonden aan het verstrijken van de termijn van achttien maanden, is de daartoe strekkende beslissing gericht op een rechtsgevolg.
7. Daarnaast is er geen sprake van een feitelijke handeling zoals bedoeld in artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000, waartegen een rechtsmiddel openstaat, omdat voor verzoeker met de mogelijkheid van het indienen van een opvolgende asielaanvraag is voorzien in het ter beschikking staan van een adequate bestuursrechtelijke rechtsgang. Verzoeker kan in dat kader de verlenging van de overdrachtstermijn aan de orde stellen. Nog daargelaten of verzoeker een opvolgende aanvraag heeft ingediend, kan hij in die procedure naar voren brengen dat de uiterste overdrachtstermijn ten onrechte is verlengd en de Dublinverordening wegens het verstrijken van de uiterste overdrachtstermijn niet meer op hem van toepassing is. Verzoeker kan vervolgens, indien verweerder zijn betoog niet volgt en besluit om zijn asielaanvraag niet in behandeling te nemen, daartegen beroep instellen bij de rechtbank.
8. Omdat de brief van 19 oktober 2022 niet kan worden aangemerkt als een besluit dan wel een feitelijke handeling, dient het beroep daartegen niet-ontvankelijk verklaard te worden. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen.
9. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van mr. Z.E.M. van der Maas, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Documentcode: [documentcode]

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.