ECLI:NL:RBDHA:2022:15269

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 november 2022
Publicatiedatum
13 februari 2023
Zaaknummer
NL22.23839
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 november 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Poolse eiser. De eiser, geboren in 1976, had tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beroep ingesteld, waarin hij verzocht om omzetting van zijn verblijfscode naar rechtmatig verblijf. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat er een risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en de voorbereiding van zijn vertrek of uitzettingsprocedure zou ontwijken.

De rechtbank heeft de beroepsgrond van de eiser verworpen, omdat hij niet had aangetoond dat hij daadwerkelijk betaalde werkzaamheden had verricht, ondanks het overleggen van een uitzendovereenkomst. De rechtbank concludeerde dat de gronden voor de maatregel van bewaring terecht waren vastgesteld door de verweerder. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.23839
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. J.S. Dobosz),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: M. Janssen).

Procesverloop

Bij besluit van 21 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 28 november 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Poolse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1976.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Bij besluit van 6 april 2021, gehandhaafd bij besluit van 24 februari 2022, heeft verweerder vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft op grond van het Unierecht en dat hij Nederland dient te verlaten. Dit besluit staat inmiddels vast1.
4. Eiser betwist de zware gronden onder 3c en 3i. Hij voert daartoe aan dat hij op
7 oktober 2022 een verzoek tot omzetting van zijn verblijfscode naar “rechtmatig verblijf” heeft ingediend. Dit omdat eiser in Nederland een baan heeft gevonden. Ter onderbouwing daarvan heeft eiser een uitzendovereenkomst overgelegd, ondertekend op
27 september 2022. Als gevolg hiervan stelt eiser dat hij (wederom) voldoet aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf op grond van het Unierecht. Ten tijde van het opleggen van de maatregel van bewaring bestond er voor hem daarom geen verplichting om Nederland te verlaten. Hieraan doet volgens eiser niet af dat verweerder tot op heden nog niet heeft beslist op het verzoek van 7 oktober 2022. Eén en ander maakt dat de gronden onder 3c en 3i de maatregel van bewaring niet kunnen dragen.
5. Naar het oordeel van de rechtbank faalt deze beroepsgrond. Weliswaar heeft eiser een uitzendovereenkomst overgelegd, maar hij heeft niet onderbouwd dat hij daadwerkelijk invulling heeft gegeven aan deze overeenkomst. Zo heeft hij tijdens het gehoor voorafgaand aan het opleggen van de maatregel van bewaring op 21 november 2022 er met geen woord over gerept dat hij betaald werk had. Eiser heeft toen zelfs geen melding gemaakt van het bestaan van de genoemde uitzendovereenkomst. Ook ter zitting heeft eiser niet gesteld, laat staan geconcretiseerd, dat hij op grond van deze uitzendovereenkomst betaalde werkzaamheden (heeft) verricht. Voorts blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen van 21 november 2022 van de politie dat op 15 november 2022 telefonisch contact is opgenomen met het uitzendbureau in kwestie. Een medewerker van dat uitzendbureau heeft toen meegedeeld dat eiser wel werknemer was geweest, maar dat hij niet heeft gewerkt of loon heeft ontvangen. Op basis van deze omstandigheden heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij inmiddels weer voldoet aan de criteria voor rechtmatig verblijf op grond van het Unierecht en dat zijn rechtmatig verblijf in Nederland dus weer is herleefd.
6. Dit leidt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder de gronden onder 3c en 3i terecht aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd. Deze twee gronden kunnen die maatregel al dragen.
7. De rechtbank ziet ook overigens geen aanleiding voor het oordeel dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
1. Dit op grond van de uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats van 7 juli 2022, zaaknummer NL22.5013 (niet gepubliceerd), en van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 augustus 2022, zaaknummers 202204419/ 1/ V3 en 202204419/ 2/ V3 (niet gepubliceerd).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
30 november 2022
en is openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
Mr. R.J.A. Schaaf M.A.W.M. Engels
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.