ECLI:NL:RBDHA:2022:15268
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak met juridische bijstand
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 november 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Servische vreemdeling. De vreemdeling, eiser, had beroep ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat hem op 16 november 2022 de maatregel van bewaring had opgelegd op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser voerde aan dat hij voorafgaand aan het opleggen van de maatregel niet adequaat was bijgestaan door een advocaat, wat volgens hem een schending van zijn verdedigingsbeginsel inhield. De rechtbank oordeelde echter dat eiser kort voor het gehoor wel degelijk contact had gehad met een advocaat, die hem had geïnformeerd over zijn rechten. Dit betekende dat de Staatssecretaris ervan uit mocht gaan dat eiser voldoende was geïnformeerd en dat er geen reden was om te wachten op de aanwezigheid van een andere advocaat.
De rechtbank concludeerde dat de situatie van eiser verschilde van een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin de vreemdeling geen enkele bijstand had gehad. De rechtbank oordeelde dat de gronden voor de maatregel van bewaring, waaronder het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken, voldoende waren onderbouwd. Eiser had sinds 2019 geweten dat hij Nederland moest verlaten, maar had hier geen gevolg aan gegeven. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees ook het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter R.J.A. Schaaf, in aanwezigheid van griffier M.A.W.M. Engels.