ECLI:NL:RBDHA:2022:15267

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 november 2022
Publicatiedatum
13 februari 2023
Zaaknummer
NL22.23496
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 november 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser met Guyaanse nationaliteit. De maatregel was opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 17 november 2022, omdat er een risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en de voorbereiding van zijn vertrek of uitzettingsprocedure zou ontwijken. Eiser heeft tegen deze maatregel beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt. Tijdens de zitting op 28 november 2022, waar eiser bijgestaan werd door zijn gemachtigde, heeft de rechtbank de zaak behandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zich op verschillende momenten niet aan zijn wekelijkse meldplicht heeft gehouden, wat door de rechtbank als voldoende grond werd gezien voor de maatregel van bewaring. Eiser betwistte enkele gronden van de maatregel, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder afdoende had gemotiveerd dat de maatregel gerechtvaardigd was. Eiser had de gelegenheid om persoonlijke omstandigheden aan te voeren, maar heeft dit niet gedaan. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was en verklaarde het beroep ongegrond, evenals het verzoek om schadevergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.23496
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M.I. Vennik),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: M. Janssen).

Procesverloop

Bij besluit van 17 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 28 november 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Guyaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1997.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser betwist de grond onder 3b. Hij voert daartoe aan dat hij nimmer met onbekende bestemming is vertrokken. Ook betwist hij de grond onder 3d. Hij meent dat hij wél meewerkt aan de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit. Dit blijkt volgens hem uit het feit dat hij bij de Guyaanse autoriteiten een aanvraag heeft ingediend voor het verkrijgen van een paspoort. Ook de grond onder 4c betwist hij, omdat hij verblijft op een voor verweerder bekend adres in IJmuiden, waar hij door verweerder ook is aangetroffen.
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder afdoende gemotiveerd dat eiser zich op diverse momenten niet heeft gehouden aan zijn wekelijkse meldplicht. Dit heeft eiser ook niet bestreden. Daarmee is de feitelijke juistheid van grond onder 3b gegeven en heeft verweerder deze grond terecht aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd. De rechtbank stelt verder vast dat eiser de juistheid van de grond onder 3c niet heeft bestreden. Ook deze grond is terecht aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd. Samen kunnen de gronden onder 3b en 3c de maatregel van bewaring al dragen. De rechtbank laat daarom de bespreking van de overige geschilpunten over de gronden van de maatregel onbesproken. De beroepsgrond faalt.
5. Eiser voert aan dat verweerder een te beperkte beoordeling heeft gemaakt bij de vraag of volstaan had kunnen worden met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van vreemdelingenbewaring. Verweerder heeft slechts medische omstandigheden van eiser bij die beoordeling betrokken. Verweerder heeft evenwel nagelaten om allerlei andere persoonlijke omstandigheden van eiser in die beoordeling mee te nemen.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht niet heeft volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Verweerder heeft daarbij terecht de omstandigheden als vervat in de gronden onder 3b en 3c aangehaald. Tijdens het
gehoor voorafgaande aan de inbewaringstelling van 17 november 2022 heeft eiser uitdrukkelijk de gelegenheid gehad om omstandigheden aan te dragen die van invloed konden zijn op de beoordeling om al dan niet te volstaan met het opleggen van een lichter middel. Eiser heeft toen aangegeven dat hij géén andere omstandigheden had in aanvulling op hetgeen hij in dit verband al had aangevoerd tijdens zijn gehoor van 9 november 2022. Dit was het gehoor dat van hem is afgenomen in het kader van de inbewaringstelling die direct voorafging aan de onderhavige maatregel van bewaring. Ook tijdens het gehoor van 9 november 2022 heeft eiser geen melding gemaakt van bijzondere persoonlijke omstandigheden. Voor het bestaan van dergelijke omstandigheden had verweerder echter wel aanknopingspunten. Het had daarom op de weg van verweerder gelegen om eiser hieromtrent actiever te bevragen. Desondanks is de rechtbank van oordeel dat uit de motivering van de maatregel van bewaring afdoende naar voren komt dat en waarom verweerder – in het licht van de gronden van die maatregel – onvoldoende garantie ziet dat het vertrek van eiser wordt gerealiseerd wanneer hij niet in vreemdelingenbewaring verkeert. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Tot slot overweegt de rechtbank dat zij ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is1 niet van oordeel is dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
8. De conclusie is dat het beroep ongegrond is. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
1. zie de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
30 november 2022
en is openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
Mr. R.J.A. Schaaf M.A.W.M. Engels
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.