12.22uur is geaccepteerd. Onduidelijk is evenwel op welk moment de piketmelding door de piketcentrale is doorgezet naar de advocaat van eiser. Om die reden is niet te reconstrueren of er op het moment van aanvang van het gehoor (11.55 uur) al twee uur verstreken waren
sinds het doorzetten van de piketmelding naar de advocaat. Niet ondenkbaar is het daarom dat het gehoor te vroeg is gestart. Dat eiser bij aanvang van het gehoor heeft verklaard dat hij er geen bezwaar tegen had om het gehoor plaats te laten vinden zonder bijstand van een advocaat, acht de rechtbank niet van belang. Eiser heeft deze mededeling namelijk gedaan, terwijl hij mogelijk verkeerd was ingelicht over het tijdstip tot wanneer uiterlijk op de komst van een advocaat had kunnen worden gewacht.
4. Er is aldus sprake van een schending van het verdedigingsbeginsel. Eiser heeft echter niet aangevoerd dat deze schending hem daadwerkelijk de mogelijkheid heeft ontnomen om zich zodanig te verweren, dat de besluitvorming een andere afloop had kunnen hebben. De rechtbank ziet daarom geen reden om de maatregel van bewaring op te heffen.
Gronden van de maatregel van bewaring
5. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op
vreemdelingen heeft onttrokken;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
6. In zijn gronden voert eiser aan dat eiser op last van de rechtbank op
13 september 2022 in vrijheid is gesteld aan de poort van het Detentiecentrum Rotterdam. Eiser is niet aansluitend overgebracht naar een opvangcentrum. Eiser is dus ook niet op
19 september 2022 met onbekende bestemming vertrokken, want hem is bij ontslag uit het Detentiecentrum Rotterdam geen onderdak aangeboden. De rechtbank begrijpt de beroepsgrond aldus, dat eiser de feitelijke juistheid van de zware grond 3b betwist.
7. De rechtbank stelt vast dat de zware gronden 3a en 3k niet zijn betwist. Deze kunnen de maatregel van bewaring al zelfstandig dragen. De beroepsgrond ten aanzien van de zware grond 3b behoeft daarom geen nadere bespreking.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen
van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 759,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.