ECLI:NL:RBDHA:2022:15265

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 oktober 2022
Publicatiedatum
13 februari 2023
Zaaknummer
NL22.20782
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en schending van het verdedigingsbeginsel in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 oktober 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser met de Marokkaanse nationaliteit. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 13 oktober 2022 was genomen, waarin de maatregel van bewaring werd opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft het beroep behandeld via een beeldverbinding, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank overwoog dat de eiser had aangevoerd dat het verdedigingsbeginsel was geschonden, omdat hij ten onrechte was geïnformeerd over de status van de piketmelding en dat het gehoor was begonnen voordat hij de mogelijkheid had om een advocaat te raadplegen. De rechtbank constateerde dat er inderdaad sprake was van een schending van het verdedigingsbeginsel, maar oordeelde dat de eiser niet had aangetoond dat deze schending hem daadwerkelijk had belet om zich adequaat te verweren. Hierdoor zag de rechtbank geen aanleiding om de maatregel van bewaring op te heffen.

De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was, gezien de zware gronden die door de verweerder waren aangevoerd, waaronder het risico dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank veroordeelde de verweerder tot betaling van de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 1.518,-. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 24 oktober 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.20782
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. G.A. Dorsman),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. S. Faddach).

Procesverloop

Bij besluit van 13 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 24 oktober 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen H. Lorfi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Marokkaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1990.
Schending van het verdedigingsbeginsel
2. Eiser voert aan dat het verdedigingsbeginsel is geschonden. Hem is ten onrechte verteld dat de piketmelding nog niet was geaccepteerd en dat inmiddels twee uren waren verstreken sinds het uitgaan van de piketmelding. Ten onrechte is begonnen met het gehoor voorafgaande aan de inbewaringstelling. Eiser had immers al tijdens de ophouding aangegeven dat hij graag een advocaat zou willen bij zijn gehoor.
3. De rechtbank overweegt als volgt. Gebleken is dat de piketmelding op
13 oktober 2022 om 08.36 uur is verzonden naar de piketcentrale en dat de piketmelding om
12.22
uur is geaccepteerd. Onduidelijk is evenwel op welk moment de piketmelding door de piketcentrale is doorgezet naar de advocaat van eiser. Om die reden is niet te reconstrueren of er op het moment van aanvang van het gehoor (11.55 uur) al twee uur verstreken waren
sinds het doorzetten van de piketmelding naar de advocaat. Niet ondenkbaar is het daarom dat het gehoor te vroeg is gestart. Dat eiser bij aanvang van het gehoor heeft verklaard dat hij er geen bezwaar tegen had om het gehoor plaats te laten vinden zonder bijstand van een advocaat, acht de rechtbank niet van belang. Eiser heeft deze mededeling namelijk gedaan, terwijl hij mogelijk verkeerd was ingelicht over het tijdstip tot wanneer uiterlijk op de komst van een advocaat had kunnen worden gewacht.
4. Er is aldus sprake van een schending van het verdedigingsbeginsel. Eiser heeft echter niet aangevoerd dat deze schending hem daadwerkelijk de mogelijkheid heeft ontnomen om zich zodanig te verweren, dat de besluitvorming een andere afloop had kunnen hebben. De rechtbank ziet daarom geen reden om de maatregel van bewaring op te heffen.
Gronden van de maatregel van bewaring
5. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op
vreemdelingen heeft onttrokken;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
6. In zijn gronden voert eiser aan dat eiser op last van de rechtbank op
13 september 2022 in vrijheid is gesteld aan de poort van het Detentiecentrum Rotterdam. Eiser is niet aansluitend overgebracht naar een opvangcentrum. Eiser is dus ook niet op
19 september 2022 met onbekende bestemming vertrokken, want hem is bij ontslag uit het Detentiecentrum Rotterdam geen onderdak aangeboden. De rechtbank begrijpt de beroepsgrond aldus, dat eiser de feitelijke juistheid van de zware grond 3b betwist.
7. De rechtbank stelt vast dat de zware gronden 3a en 3k niet zijn betwist. Deze kunnen de maatregel van bewaring al zelfstandig dragen. De beroepsgrond ten aanzien van de zware grond 3b behoeft daarom geen nadere bespreking.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen
van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 759,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
24 oktober 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.