ECLI:NL:RBDHA:2022:15253

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 november 2022
Publicatiedatum
10 februari 2023
Zaaknummer
NL21.18647
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing aanvraag machtiging tot verblijf op basis van gezinsleven

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 29 november 2022 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres, een Jemenitische vrouw, tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot verblijf (mvv) door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had de aanvraag ingediend om bij haar meerderjarige zoon in Nederland te kunnen verblijven, op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt. De aanvraag was eerder afgewezen op 11 februari 2021, waarna eiseres bezwaar had gemaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris niet tijdig op het bezwaar had beslist, wat heeft geleid tot een beroep tegen het niet-tijdig beslissen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep tegen het niet-tijdig beslissen niet-ontvankelijk is, omdat de Staatssecretaris inmiddels op het bezwaar had beslist. Echter, de rechtbank heeft het bestreden besluit van 2 november 2021 vernietigd, omdat de Staatssecretaris een onjuist uitgangspunt had genomen bij de belangenafweging. De rechtbank oordeelde dat er wel degelijk een beschermenswaardig familieleven bestaat tussen eiseres en haar zoon, en dat de belangen van eiseres zwaarder wegen dan die van de Nederlandse staat. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.18647
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. G.J. Dijkman),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A.E. van Midden).

Inleiding en procesverloop

Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1969 en heeft de Jemenitische nationaliteit. Op 14 juli 2020 heeft zij een aanvraag tot verlening van een machtiging tot verblijf (mvv) ingediend. Eiseres beoogt hiermee verblijf in Nederland bij haar meerderjarige zoon [referent] (referent) op grond van artikel 8 van het EVRM1. Referent verblijft in Nederland en heeft sinds 6 mei 2020 een asielvergunning.
Bij besluit van 11 februari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiseres op 9 maart 2021 bezwaar gemaakt.
Op 19 september 2021 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld, omdat verweerder niet (tijdig) op het bezwaarschrift heeft beslist.
Op 6 oktober 2021 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op bezwaar.
In het besluit van 2 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Het beroep tegen het niet-tijdig beslissen wordt mede geacht gericht te zijn tegen het bestreden besluit.2
De rechtbank heeft het beroep op 24 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, referent en de gemachtigde van verweerder.
1. Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2 Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Overwegingen

Met betrekking tot het niet tijdig beslissen op het bezwaar
1. Bij besluit van 2 november 2021 heeft verweerder alsnog op het bezwaar van eiseres beslist. Eiseres heeft daarom geen procesbelang meer bij de beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig beslissen op haar bezwaarschrift. Eiseres kan met haar beroep namelijk niet meer bereiken dan al is bereikt: verweerder heeft een beslissing op bezwaar genomen. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit is daarom niet- ontvankelijk. De rechtbank ziet wel aanleiding voor een proceskostenvergoeding. Partijen zijn het er namelijk over eens dat het besluit van 2 november 2021 te laat is genomen. Daarom krijgt eiseres vergoeding van de proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. De rechtbank zal aan het eind van deze uitspraak toelichten hoe hoog de vergoeding is.
Het bestreden besluit
2. Verweerder heeft overwogen dat de identiteit van eiseres en de familierechtelijke relatie met referent zijn aangetoond. Verder bestaat er volgens verweerder gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM tussen eiseres en referent, omdat referent als jongvolwassene tot het gezin van eiseres behoort. Verweerder heeft verder meegewogen dat, omdat het gaat om een eerste toelating, alleen sprake kan zijn van een positieve verplichting om toe te staan dat het familieleven in Nederland wordt uitgeoefend bij zeer bijzondere feiten en omstandigheden. Verweerder heeft vervolgens getoetst of het belang van eiseres en referent op het uitoefenen van het recht op familieleven zwaarder weegt dan het belang van de Nederlandse staat en geoordeeld dat dit niet het geval is.
Standpunt eiseres
3. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert daartegen het volgende aan. Ten eerste heeft verweerder bij de belangenafweging een onjuist uitgangspunt genomen door te overwegen dat alleen in zeer bijzondere omstandigheden sprake is van een positieve verplichting om het gezinsleven in Nederland toe te staan. Daarnaast blijkt uit de werkinstructie 2020/16 ‘Richtlijnen voor de toepassing van artikel 8 EVRM’ juist dat verweerder bij de overkomst van achtergebleven gezinsleden een minder ruime beoordelingsruimte heeft. Hoewel verweerder al aanneemt dat er een objectieve belemmering bestaat om het gezinsleven in Jemen uit te oefenen, wil eiseres nog benadrukken dat het gezinsleven ook nergens anders kan worden uitgeoefend. Tot slot stelt eiseres dat verweerder voor de Nederlandse overheid eigenlijk alleen het economisch belang meeweegt. Daarmee is geen sprake van een ‘fair balance’.
Oordeel rechtbank
4. De rechtbank stelt allereerst vast dat niet in geschil is dat tussen eiseres en referent een beschermenswaardig familieleven bestaat in de zin van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank stelt verder vast dat geen sprake is van inmenging in het recht op familie- en gezinsleven, omdat verweerder aan eiseres geen verblijfstitel heeft ontnomen die haar tot het uitoefenen van dat familie- en gezinsleven in Nederland in staat stelde. Beoordeeld dient te worden of zich zodanige feiten en omstandigheden voordoen dat uit het recht op
eerbiediging van het familie- en gezinsleven voor verweerder een positieve verplichting voortvloeit om aan eiseres verblijf toe te staan. Uit jurisprudentie van het EHRM, onder meer het arrest Rodrigues da Silva en Hoogkamer tegen Nederland3, volgt dat bij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op respect voor het familie- en gezinsleven, dan wel privéleven, een “fair balance” moet worden gevonden tussen het belang van de vreemdeling enerzijds en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. Daarbij moeten alle feiten en omstandigheden die voor de belangenafweging van betekenis zijn kenbaar worden betrokken. Bij deze afweging komt verweerder een zekere beoordelingsruimte toe.
5. De rechtbank volgt eiseres in het standpunt dat verweerder een onjuist uitgangspunt heeft genomen voor zijn belangenafweging. Verweerder stelt in het bestreden besluit namelijk dat bij een belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM waarbij het gaat om een eerste toelating slechts in zeer bijzondere omstandigheden het belang van de overheid niet zwaarder weegt dan dat van de vreemdeling. Dit is, zoals terecht door eiseres is aangevoerd, onjuist. Uit het arrest M.A. tegen Denemarken4 blijkt namelijk dat dit uitgangspunt geldt wanneer het familieleven is opgebouwd tijdens illegaal verblijf. Dat is hier niet het geval. Het familieleven is namelijk opgebouwd tijdens gezamenlijk verblijf in het land van herkomst. Gelet op het voorgaande slaagt de beroepsgrond van eiseres.
Conclusie
6. Uit wat hiervoor onder 4 en 5 is overwogen volgt dat het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit gegrond is. Het bestreden besluit zal worden vernietigd. Aan een bespreking wat eiseres verder heeft aangevoerd komt de rechtbank niet toe. Verweerder zal namelijk vanuit het juiste uitgangspunt een nieuwe belangenafweging moeten maken. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook past de rechtbank niet een bestuurlijke lus toe, omdat dat volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen en rekening houden met deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken. De termijn gaat lopen zodra deze uitspraak is verzonden.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
8. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.518,-.
3 Arrest van 31 januari 2006, ECLI:CE:ECHR:2006:0131JUD005043599.
4 Europees Hof voor de Rechten van de Mens, M.A. tegen Denemarken, arrest van 9 juli 2021, ECLI:CE:ECHR:2021:0709JUD000669718.
9. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit is niet-ontvankelijk. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten voor een bedrag van € 379,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1/2). In totaal moet verweerder dus proceskosten van eiseres vergoeden tot een bedrag van € 1.897,50.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184 aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.897,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
29 november 2022

Documentcode: [documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.