In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 29 november 2022 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres, een Jemenitische vrouw, tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot verblijf (mvv) door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had de aanvraag ingediend om bij haar meerderjarige zoon in Nederland te kunnen verblijven, op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt. De aanvraag was eerder afgewezen op 11 februari 2021, waarna eiseres bezwaar had gemaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris niet tijdig op het bezwaar had beslist, wat heeft geleid tot een beroep tegen het niet-tijdig beslissen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep tegen het niet-tijdig beslissen niet-ontvankelijk is, omdat de Staatssecretaris inmiddels op het bezwaar had beslist. Echter, de rechtbank heeft het bestreden besluit van 2 november 2021 vernietigd, omdat de Staatssecretaris een onjuist uitgangspunt had genomen bij de belangenafweging. De rechtbank oordeelde dat er wel degelijk een beschermenswaardig familieleven bestaat tussen eiseres en haar zoon, en dat de belangen van eiseres zwaarder wegen dan die van de Nederlandse staat. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.