ECLI:NL:RBDHA:2022:1525

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
28 februari 2022
Zaaknummer
NL22.1564
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 februari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Syrische eiser. De eiser, geboren in 1978, had de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als verweerder. De rechtbank beoordeelde of de bewaring van de eiser onrechtmatig was en of hij recht had op schadevergoeding. De bewaring was opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000, waarbij verweerder stelde dat er zicht was op overdracht aan Italië op basis van de Dublinverordening. De eiser betwistte de rechtmatigheid van de bewaring, stellende dat hij nooit asiel had aangevraagd in Italië en dat er geen zicht op overdracht was omdat hij niet zou meewerken aan een covid-test. De rechtbank oordeelde dat er op het moment van de oplegging van de maatregel zicht op overdracht was, en dat de weigering van de eiser om mee te werken aan de covid-test de rechtmatigheid van de bewaring niet in de weg stond. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Tevens werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door mr. W. Anker, met mr. N.F. Kreeftmeijer als griffier, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.1564

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. H.H. Veurtjes),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Remerie).

Procesverloop

Bij besluit van 1 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 8 februari 2022 de maatregel van bewaring opgeheven
Partijen hebben ermee ingestemd dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
Eiser heeft op 1 februari 2022 de gronden van beroep ingediend. Op 11 februari 2022 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft het onderzoek op 15 februari 2022 gesloten.
Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geb. datum] 1978 en de Syrische nationaliteit te bezitten.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank, indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring, aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is in het belang van de openbare orde omdat er concrete aanwijzingen zijn dat eiser valt onder de werkingssfeer van de Dublinverordening [1] en er een significant risico bestaat op onderduiken. Verweerder heeft als zware gronden [2] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3j. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
3l. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek
Als lichte gronden [3] heeft verweerder in de maatregel vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Eiser betwist de feitelijke juistheid van de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd niet. Eiser heeft aangevoerd dat de bewaringsmaatregel van meet af aan onrechtmatig was, omdat hij nooit in Italië asiel heeft aangevraagd. Verder had verweerder van de inbewaringstelling van eiser af moeten zien omdat zicht op overdracht binnen redelijke termijn ontbreekt, nu de uiterlijke overdrachtstermijn al bijna is verstreken en eiser niet zal meewerken aan een covid-test.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Grondslag van bewaring
5. In het dossier bevindt zich het overdrachtsbesluit van verweerder van 4 november 2021 waaruit blijkt dat eiser aan Italië zal worden overgedragen op grond van de Dublinverordening. Dit betekent dat de Dublinverordening op eiser van toepassing is, zoals bedoeld in artikel 59a, eerste lid, van de Vw. Verweerder heeft dit artikel dan ook aan de maatregel ten grondslag mogen leggen. Deze grond slaagt niet.
Zicht op overdracht
6. Uit het vertrekgesprek van 2 december 2021 blijkt dat de overdracht van eiser gepland stond op 8 februari 2022. Nu de uiterlijke overdrachtstermijn afliep op 9 februari 2022, bestond, toen de maatregel aan eiser werd opgelegd, zicht op overdracht binnen een redelijke termijn. Het enkele feit dat eiser te kennen had gegeven niet aan een covid-test, als onderdeel van de overdracht, te zullen meewerken maakt de bewaring niet onrechtmatig. Verweerder hoefde op voorhand immers niet uit te sluiten dat eiser op enig moment wel bereid zou zijn mee te werken aan zijn overdracht. Verweerder mag proberen om eiser door middel van het houden van een vertrekgesprek te bewegen alsnog zijn medewerking te verlenen. Bovendien heeft verweerder de maatregel van bewaring direct nadat eiser het ondergaan van een covid-test definitief had geweigerd en duidelijk was dat de geplande overdracht geen doorgang kon vinden, opgeheven, zodat deze niet langer heeft geduurd dan nodig was. Ook deze grond slaagt niet.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. Kreeftmeijer, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) 604/2013.
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb