In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het verzoek van de eiseres, die een voorlopige voorziening had aangevraagd. De eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. G.J. Dijkman, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat haar verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan had beëindigd. Dit besluit was op 2 september 2021 genomen en het bezwaar van de eiseres tegen dit besluit was op 2 februari 2022 ongegrond verklaard. De eiseres had vervolgens een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend, geregistreerd onder procedurenummer NL22.3465.
Op 4 november 2022 trok de Staatssecretaris het bestreden besluit in en bood aan de proceskosten en het griffierecht aan de eiseres te vergoeden. De eiseres handhaafde echter haar beroep, met het oog op de proceskosten en het verkrijgen van een termijn voor het beslissen op het opengevallen bezwaar. De voorzieningenrechter besloot dat het onderzoek ter zitting verder achterwege bleef en sloot het onderzoek.
In de uitspraak van 25 november 2022 heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat er geen grond meer was voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, aangezien het bestreden besluit was ingetrokken. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen. De voorzieningenrechter heeft echter wel geoordeeld dat de Staatssecretaris in de proceskosten van de eiseres moest worden veroordeeld, conform het aanbod van de Staatssecretaris. De kosten werden vastgesteld op € 759,- voor de rechtsbijstand en het griffierecht van € 184,- moest ook worden vergoed. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.